Upload
others
View
4
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
18
Uit vervlogen tijden
VOORSCHRIFTEN OVER DISCIPLINE EN SCHULDKAPITTEL
IN PROVINCIALE GEBRUIKENBOEKEN (deel 2)
2.2. DE WAALSE CUSTODIE
2.2.1. Coutumier et rituel de la Custodie Wallo-Belge des Frères Mineurs Capucins, Blois, 1961 ; 242
blz.
“Ce coutumier … est une adaptaton du Consuetudinarium édité en 1922 par notre Province mère, la
Province belge”.
Ingedeeld in twee delen :
Coutumier. Ingedeeld zoals in 1922 in 12 hoofdstukken
Rituel. Ingedeeld in 5 hoofdstukken
19
Achteraan :
- Table logique et alphabétique
- Table des matières
2.2.2 Directoire provincial à l’usage des
religieux du Commissariat provincial Wallo-
Belge des Frères-Mineurs Capucins, (z.pl.),
1965 ; 13 blz.
Introduction
I : L’essentiel de notre vie religieuse
II : Notre vie de prière
III : Notre vie de pénitence
IV : Notre vie de travail
V : Physionomie de nos maisons et
présentation extérieure des religieux.
2.3. NEDERLANDSE PROVINCIE
2.3.1. Manuale fratrum minorum
Capucinorum Provinciae Hollandicae
continens ordinem monasticum,
Helmond,1899 ; (VI) + 136 blz.
Pars prima : De cultu divino promovendo (8 hoofdstukken)
Pars secunda : Disciplina monastica (11 hoofdstukken)
Pars Ia, caput II : De matutinis et laudibus ; IV.Disciplina
Pars IIa, caput II : De jejunio et diebus poententiae.
20
21
2.3.2. Manuale fratrum minorum capuccinorum Provinciae
Hollandicae, Utrecht, 1915 ; 129 + (IV) blz.
Ingedeeld in twee delen :
Pars prima : De cultu divino promovendo (9 hoofdstukken)
Pars secunda : Disciplina monastica (11 hoofdstukken)
In deel I, Hoofdstuk II : De matutino et laudibus et de
disciplina (blz. 11)
In deel II , hoofdstuk II : De jejunio, de diebus
poenitentiae, de dictione culpae et capitulo culparum (blz.
59-65) : “Singulis feriis 6 december circiter minutis ante
prandium habetur speciale capitulum culparum in
refectorio”.
2.3.3. Manuale van de Minderbroeders Capucijnen der Nederlandsche Provincie, Den Bosch, 1915 :
127 = (3) blz.
Deel I : Over de opluistering van de goddelijken
eerediensten (9 hoofdstukken)
Deel II : De kloostertucht (10 hoofdstukken)
2.3.4. Manuaal der Minderbroeders Capucijnen van de
Nederlandse Provincie, St. Michiels Gestel, 1947, 131 blz.
22
23
Ingedeeld in :
Voorwoord (zie illustraties hierboven)
Regel en testament
12 hoofdstukken
Besluit
Bijlagen (5)
Alfabetische inhoud
Disciplien : zie nrs. 93 en 99 (art. 5 van hoofdstuk III : De feesten van het kerkelijk jaar), nrs. 117-119
(art. 7 van hoofdstuk III : De oefeningen van boetvaardigheid): “De voorgeschreven disciplien
geschiedt ’s avonds op een door de Overste te bepalen uur, bij voorkeur in het koor”.
Schuldbekentenis : zie nrs. 353-358 (Hoofdstuk X : De visitatie en de schuldbekentenis).
“Volgens provincie-gebruik wordt het schuldkapittel voor de communiteit iedere vrijdag voor het
middagmaal gehouden in de refter”.
X
X X
24
X
In sommige kloosterorden bestond (en bestaat?) het gebruik om een kloosterling gedurende een
bepaalde tijd te belasten om rond te gaan in het klooster of abdij (vandaar zijn naam : circator) en
om te zien of niemand iets deed tegen de kloostertucht; hij moest deze overtredingen dan
meedelen op het schuldkapittel of ervoor zorgen dat ze opgebiecht werden. De kapucijnen kenden
deze functie niet, maar wel de kapucinessen van Vlaanderen. Ze heet daar zelatrice en over haar
vindt men in hoofdstuk XII van De Reguliere constitutien van de religieusen van de penitentie van het
gereformeerde derde orden van den glorieusen seraphiken vader S. Franciscus, gemeynelyck genoemt
capucinerssen (Sint-Omaars, 1632) het volgende:
25
26
27
28
29
X
X X
X
In het nieuwe Lexicon Capucinum moet men een artikel voorzien onder “Manuale” (Lat.) of “Manual“
(Engels).
De Centrale Bibliotheek van de Orde te Rome bezit een grote collectie van deze Gebruikenboeken
(cfr. De catalogus op www.ibisweb.it). De gebruikenboeken van de Belgische en Nederlandse
provincies worden bewaard in de Maurits Sabbebibliotheek te Leuven en zullen allemaal
gedigitaliseerd worden en kunnen dan via de website van het Centrum geraadpleegd worden.
Na het Tweede Vaticaanse Concilie heeft men in verschillende provincies gepoogd nieuwe
gebruikenboeken samen te stellen, maar we hebben er geen terug gevonden. Kan één van de lezers
misschien vertellen hoe dit onderwerp toen besproken is en wat het resultaat was van dit overleg?
In de Gebruikenboeken gaat de meeste aandacht uit naar de liturgie ; andere onderwerpen komen
soms maar éénmaal voor ; na 1900 vindt men niets meer over de studies. Pater Jacques Wijnen
heeft in zijn rubriek “Erfgoed kapucijnen” ook gehandeld over de broeders-bierbrouwers en dit aan
de hand van het Manuaal van 1915 (Met kap en koord, 53/3 (augustus 2013). In 1915 was dit in
30
Nederland nog een belangrijke taak van de lekebroeders, in België niet want daar hadden de Duitsers
de koperen ketels in beslag genomen. In het Nederlandse uitgave van het Manuaal uit 1947 vindt
men niets meer over de bierbrouwers, want de lekebroeders brouwden geen bier meer.
X
X X
X
In alle kloosterorden bestond, zeker vanaf de
11de eeuw, de zelfkastijding. Pater Gregorio
PENCO zegt hierover “Tale practica era
talmente diffusa che alla metà del sec. XI S.
Pier Damiano poteva svillupparne una
illustrazione dottrinale e teologica insistendo
sul tema della partecipazione alla Croce
come pegno della gloria celeste e sul
rinnovamento spontaneo de l martirio anche
in tempo di pace per la Chiesa…” (Gr. PENCO,
Medioevo monastico, Rome, 1988, blz. 365-
366).
Deze boetepleging heeft vroeger zowel
verdedigers als tegenstanders gekend, zoals
J. LECLERCQ (“La flagellazione volontaria nella
tradizione spirituale dell’Occidente” in Il
movimento dei disciplinati nel Sttimo
Centenario dal suo inizio, Perugia, 1962, blz.
73-83) en L. GOUGAUD (Dévotions et pratiques
ascétiques du moyen âge, Parijs en
Maredsous, 1925, blz. 175-199) aantonen.
Het waren vooral Jezuïeten zoals Jacob GRETSER die in de 17de en 18de eeuw deze vorm van
boetedoening verdedigden.
TItelblad van Disciplinbuch : das ist, von der Leybscasteyung…Ingolstatt, 1606.
Men dacht dat deze boetevorm bestond vanaf het ontstaan van het Christendom. Tot Jacques
BOILEAU (1635-1716) in 1700 in Parijs zijn Historia flagellantium uitgaf. Deze uitgave in het Latijn trok
niet de aandacht van het groot publiek (men zegt dat hij op de vraag waarom hij altijd in het Latijn
schreef, zou geantwoord hebben “C’est de peur que les évêques ne me lisent : ils me
persécuteraient”), maar wel de Franse vertaling die in 1701 in Parijs uitgegeven werd : Histoire des
flagellants où l’on voit le bon et le mauvais usage des flagéllations parmi les Chrétiens. Het boek
kwam op de Index terecht nadat Jean-Baptiste THIERS (een vriend van de Jezuïeten) zijn Critique de l’
“Histoire des flagellans” et justification de l’usage des disciplines volontaires in 1703 uitgegeven had.
31
Verder vindt u een afbeelding van het titelblad van de 2de Franse editie uit 1732, naast deze van de
oorspronkelijke Latijnse uitgave van 1700.
Zeker vanaf de jaren 50 van de vorige eeuw groeide het verzet in de kloosters tegen deze boetevorm,
maar ze had toen ook nog zijn verdedigers, zie bijvoorbeeld het artikel Discipline door Emile
BERTRAND van de abdij van Saint-Wandrille in het Dictionnaire de spiritualité, 3(1957), kol. 1302-1311
(ingedeeld in 1. Discipline pénale ; 2. Discipline de dévotion commune ou privée ; 3. Pratique
actuelle) : "Elle doit être considéré comme un usage vénérable, parce que, depuis son apparition, elle
a toujours été utilisée par les saints et mise au nombre des observances de la vie religieuse”.
Met goedkeuring van de Generaal deelde de provinciaal van de Belgische Provincie op 24 november
1964 in zijn Rondschrijven : Bekendmaking van de nieuwe normen in zake lezingen in de refter,
gemeenschappelijke gebeden, lijfkastijding en gebruik van de televisie, mee : “De discipline wordt
enigszins gewijzigd en gedeeltelijk overgelaten aan ieders persoonlijk inzicht” (Vox minorum, 19
(1965), blz. 13). Meer uitleg wordt er niet gegeven.
Nu reageren de meeste mensen met verbazing als over deze vorm van boetedoening gesproken
wordt en het onderwerp geeft aanleiding tot sensatiezucht, zeker na de publicatie in 2003 van de Da
Vinci Code van Dan BROWN.
32
Op internet kan men zelfs deze zelfkastijdings-instrumenten kopen (“made by Italian nuns”(!)), zie
www.cilice.co.uk.
Discipline van de Vlaamse Kapucijnen
33
Een metalen cilice in kruisvorm Een volledig been cilice met leren riem
In Nederland kreeg dit onderwerp onder meer aandacht door het proefschrift van Enke BOSGRAAG,
Gebroken wil, verstorven vlees. Over versterving in het Nederlandse kloosterwezen (Amsterdam,
2011). Het boek steunt grotendeels op “interviews met Nederlandse religieuzen die versterving
persoonlijk hebben meegemaakt (maar men kan vraagtekens plaatsen bij het gebruik van deze
interviews).
Voor ons is deze vorm van boetepleging, zoals voor Pater HILDEBRAND, een historisch feit : iets dat
bestaan heeft in de geschiedenis van de Orde. Om de geschiedenis ervan te kennen kan men best op
het internet het artikel lezen van de Canadese historica Claudie VANASSE, Les saints cruatés. La
mortification corporelle dans le catholicisme français (XVIe-XVIIè siècles). Zij verdedigde hierover een
doctoraat in 2005 te Clermont-Ferrand bij professor Bernard DOMPNIER, één van de beste kenners
van de geschiedenis van het kloosterwezen in deze eeuwen.
X
X X
X
Over de schuldbekentenis tijdens het schuldkapittel schreef HILDEBRAND :
34
Zo’n zelfbeschuldiging is uiteraard vernederend en de daarop volgende berisping en bestraffing door de Oversten zijn het niet minder. Doch deze oefening wordt niet alleen als een daad van boete en versterving opgevat, maar ze bevordert ook oplettendheid en zorg, om voortaan zo’n fouten beter te vermijden. Een hoge graad van deugd moet men hebben bereikt, om, gelijk GREGORIUS van Brussel, op te springen van blijdschap, omdat p. Gardiaan hem bij deze gelegenheid terdege had vernederd. Terecht merkt men reeds in 1594 op, dat deze oefening en versterving veel lastiger valt dan waken en vasten.1
Hij vermeldt ook welke straffen er dan werden gegeven en onderstreept dat er geleidelijk deze
boetedoening in ongebruik kwam : “Reeds in 1643 hoort men dat sommige gardiaans deze
boetepleging praktisch bijna afschaften, met ze veelal door het bidden van drie Onze Vaders en Wees
Gegroeten te vervangen. In 1734 hielden sommigen eens in de 14 dagen schuldbekentenis, terwijl
het Vlaamse Caeremoniale het ten minste ééns in de week voorschrift. In 1782 was het nog 2 of 3-
maal in de maand en in 1790 ten minste eens in 14 dagen”.2 Het generaal bestuur herinnert er wel
aan dat het schuldkapittel moet behouden blijven, zo in 1889 in de Commentaria circa ordinationes
et decreta novissimi capituli generalis LXV (in de Analecta, 5(1889), blz. 84-86, nr. 55) en in 1910 doet
de generaal Pacificus a Sejano een “De culparum capitulis commentariorum” publiceren in de
Analecta. Dit traktaat begint met De capituli culparum origine et antiquiori usu en behandelt daarna
De fine in quem ordinantur culparum capitula. Daarna Cap.III Qui culpae dicendae subjecti sint, quibus
diebus, et quo loco et horo sit culparum capitulum habendum ; Cap.IV Quae culpae erunt in capitulis
manifestandae ; Cap.V Ratio a superiore in culparum capitulis serranda ; Cap.VI Quomodo se gerere
debeat subditus in culparum capitulis. De tekst verwijst uitsluitend naar de Franse gebruikenboeken.
In zijn Oeffeninge en bestier van een geestelyck leven behandelt BONAVENTURA van Oostende wel de
discipline “In vereeninge van de bitterste geesselinge van Jesus-Christus, en lat noyt achter de
gewoonlijcke discipline, en om uw aen te moedigen en beter mede te deelen in de smerten van
uwen Salighmaecker, brengt in uw gedachten het verscheurt Licaem van Christus aen de colomme,
uw disciplinerende tot voldoeninge van uwe sonden, van uwe vrienden, etc.”, maar niet over het
schuldkapittel. Kan men hieruit besluiten dat dit in de 18de eeuw in Vlaanderen in ongebruik was
geraakt?
In 1961 deelt de provinciaal van de Belgische Provincie, FELICISSIMUS van Westmeerbeek, mee dat het
schuldkapittel vervalt op alle zondagen en op alle feesten van 1e en 2e klas en op al de dagen van het
octaaf van Pasen en Pinksteren ; voor de rest van het jaar bleven de bepalingen van de Constituties
van kracht (Vox minorum, 15(1961), blz. 208). De provinciaal FELICIAAN van Castelnau-Fayrac herinnert
eraan op 14 november 1964 “Daar de Kapucijnerreform ontegensprekelijk een strenger beleven van
de franciskaanse levensvisie nastreefde, waarbij de boetvaardigheid een niet geringe rol speelt,
wordt de algemene schuldbekentenis in de refter op maandag, woensdag en vrijdag eenvormig
gehandhaafd” (Vox minorum, 19(1965), blz. 13).
Volgens G. GHISLAIN (art. “Capitolo delle colpe” in Dizionario degli istituti di perfezione, 2(1975), kol.
176-179) bestond het schuldkapittel in de meeste kloosterorden, maar bij de Jezuïeten was het
alleen bestemd voor de novicen en jonge kloosterlingen.
1 HILDEBRAND, De kapucijnen, 8, blz.739-740. 2 HILDEBRAND, De kapucijnen, 8, blz.741.
35
De Kapucijnen hielden hun schuldkapittels in de refter; in de abdijen gebeurde dit in de kapittelzalen,
die soms opgesmukt waren met schilderijen in verband met de bestraffing van personen die een
overtreding hadden begaan. Zo vindt men in Italiaanse kapittelzalen afbeeldingen van Christus en de
overspelige vrouw (zie Sabine ENGEL, “Eine Ehebrecherin unter Mönchen. Rocco Marconis Adultera
(c.1516) aus dem Kapitelsaal von S. Giorio Maggiore, Venedig“, in Damphnis : Zeitschrift für Mittlere
Deutsche Literatur, 32(2003)3-4, blz. 399-433).
Afbeeldingen van schuldkapittels zijn zeldzaam, daarom reproduceren we hier een afbeelding van
een schuldkapittel in een Belgisch trappistenabdij.
De voornaamste vorm van boetedoening in alle kloosterorden was het Vasten. Er waren
verschillende vastenperiodes ; een “vaste” vastendag was de vrijdag. De constituties van de Vlaamse
kapucinessen verbieden echter overdreven vasten “De Overste sal daer-en tusschen groot ghemerck
nemen op de sterckte van haere religieusen, welcke behooren ieverigh maer discretelijck
ghemenageert te worden”. Tevens wordt bepaald : “Het en is niet gheoorloft aen iemant eenighe
discipline, st[r]engigheyt, oft penitentie extraordinaris te doen , ten sy met oorlof, benedictine ende
ghehoorsaemeyt vande overste (blz. 49-50). Maar buitengewone penitenties gebeurden wel, soms
met “speciale” disciplienen. Waren het vooral vrouwen die uitgebreide boeteoefeningen deden,
zoals de H. Clara? “Eén van de hoofdstukken in Clara’s levensbeschrijving door THOMAS van Celano
gaat over de “wonderbaarlijke kastijding” van haar lichaam. Clara pijnigde zichzelf met een
onderkleed van varkenshuid dat zij “met de borsteling geschoren haren kant tegen haar lichaam
droeg. Zij gebruikte ook vaak een ruw boetekleed van paardenhaar en ze droeg nooit schoeisel. Clara
vastte extreem streng, sliep op de “naakte grond” of op “ranken van de wijnstok”, terwijl een hard
houtblok haar tot hoofdkussen diende. Ze bleef ’s nachts veelvuldig wakker om te bidden” (Cl.
36
BRUINS, “Ascetische mystiek : vrouwelijke vroomheid in de late middeleeuwen”, in Franciscaans
leven, 98, nr. 2 (april 2015), blz. 79-84).
Ernest PERSOONS & Geert VAN REYN
Raar maar waar!
In de mooie, rijk versierde kerk van het kapucijnenklooster te Velp kan men nu de biechtstoel … als
nooduitgang gebruiken!
Geert Van Reyn