Transcript
Page 1: L'esthétique marxisteby Henri Arvon

Katholieke Universiteit-LeuvenHoger Instituut voor Wijsbegeerte

L'esthétique marxiste by Henri ArvonReview by: L. Van HaechtTijdschrift voor Filosofie, 35ste Jaarg., Nr. 1 (MAART 1973), pp. 217-218Published by: Peeters Publishers/Tijdschrift voor FilosofieStable URL: http://www.jstor.org/stable/40882366 .

Accessed: 28/06/2014 13:24

Your use of the JSTOR archive indicates your acceptance of the Terms & Conditions of Use, available at .http://www.jstor.org/page/info/about/policies/terms.jsp

.JSTOR is a not-for-profit service that helps scholars, researchers, and students discover, use, and build upon a wide range ofcontent in a trusted digital archive. We use information technology and tools to increase productivity and facilitate new formsof scholarship. For more information about JSTOR, please contact [email protected].

.

Peeters Publishers, Tijdschrift voor Filosofie, Katholieke Universiteit-Leuven, Hoger Instituut voorWijsbegeerte are collaborating with JSTOR to digitize, preserve and extend access to Tijdschrift voor Filosofie.

http://www.jstor.org

This content downloaded from 193.105.245.156 on Sat, 28 Jun 2014 13:24:03 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 2: L'esthétique marxisteby Henri Arvon

BOEKBESPREKINGEN 2 1 7

gezien dat er een tertium is, nl. de ekonomische grondstrukturen die onvermijdelijk leiden tot zulke strijdende groepsbelangen welke door geen diskussie of dialoog te overbruggen zijn. Eerst Marx heeft dit gezien en er de konsekwenties voor de praxis uit getrokken : geen gesprek maar revolutie van het proletariaat. Alies te samen hebben de Franse materialisten het Selbstverständnis en de strevingen van de opkomende bourgeoisie gereflekteerd. Het tijdperk van de industrialisatie, die het diepere probleem zou opdringen, was nog niet aangebroken.

Daaruit blijkt duidelijk dat de auteur het naturalisme niet bekritiseren wil vanuit persoonlijke wijsgerige overtuigingen maar door kritisch wijsgerig begrijpen. Hij kent zijn auteurs zeer goed en laat ze overvloedig aan het woord. Daarbij denken wij wel eens ondeugend : hoe klaar zijn toch die Fransen, die gewone mensentaal spreken, in ver- gelijking met het wijsgerig jargon van hun verklaarder. De auteur slaat er wel eens naast wanneer hij bui ten het strikt door hem bestudeerde tijdperk treedt. Aldus lijkt mij zijn nominalisme een sjablone. Wat hij op p. 180 over het positivisme zegt is zeker onwaar wat betreft Aug. Comte. Deze was evenzeer en misschien meer nog dan zijn materialistische voorgangers bekommerd om ,,die moralisch-praktischen Voraussetzungen und Konsequenzen" van het wetenschapsbedrijf .

Onwillekeurig brengt de auteur iets zeer bemerkenswaardig aan het licht, nl. de tegenstelling tussen het overwegend Selbstverständnis van de mens in de filosofie van de Aufklärung en het Selbstverständnis dat wij nu bij de meeste filosofen van allerlei richtingen vinden. Volgens de denkers van de Aufklärung is de mens een egoist en is intersubjektiviteit een middel om zijn eigenbelang het best te dienen. Nu licht veeleer het inzicht aan dat intersubjektiviteit inter-personaliteit is en dat eerst in de onbaat- zuchtig liefde de mens zichzelf wordt. Dit hebben wij wel het meest aan de rechtse richtine van het Idéalisme te danken.

J. H. Walgrave

Henri Arvon, Vesthêtique marxiste. Paris, P.U.F., 1970, 11 X 17, 112 p., 7 FF.

Dit boekje is een voortreffelijke en zeer o verzieh telijke inleiding tot de marxistische esthetiek. De auteur is ten anderen een overtuigd voorstander van deze esthetiek, op voorwaarde dat ze, zoals oorspronkelijk bedoeld, open en dialectisch wordt opgevat Maar helaas, een interpretatie gebaseerd op dubbelzinnigheid en misverstand heeft, op enkele uitzonderingen na, gedomineerd in het Russische marxisme.

Duidelijk wordt aangetoond dat iedere marxistische esthetiek van Hegel uit moet begrepen worden, maar met de uitsluiting van Hegel's idee van de dood van de kunst en de esthetiek. Integendeel, voor de marxisten, van Gorki tot Lukácz, is en blijft de esthetiek de sluitsteen van het systeem en de uiteindelijke test voor de zin van de dialectiek.

De auteur maakt overvloedig gebruik van de teksten van Marx, Engels, Plekhanov, etc. tot Bertold Brecht en Georg Lukácz, maar helaas meestal zonder enige verwijzing wat wel een verder uitdiepen en een terugkeer naar de bron onmogelijk maakt.

Blijkbaar is de auteur zelf een Russische jood, zijn voorbeelden en de auteurs die zijn voorkeur genieten wijzen in die richting. De bij zonder vruchtbare période van de twintiger jaren beschrijft hij met een ware nostalgie, inclusief het literair formalisme. Daarna komt de gruwel van de vermenging van de esthetiek met het machtsmisbruik, tegen alle Stellingen in van het oorspronkelijk Marxisme. Voornamelijk wordt 1932 beschreven als het rampjaar voor de Russische esthetiek en voor heel de artistieke

This content downloaded from 193.105.245.156 on Sat, 28 Jun 2014 13:24:03 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 3: L'esthétique marxisteby Henri Arvon

2 18 BOEKBESPREKINGEN

creativiteit ; het wordt een période van zelfverloochening, van uitwijking, zoniet van zelfmoord voor zovele artiesten.

Toch blijft er voor onze auteur de hoop op een nieuwe lente. Deze zal wellicht aan- breken de dag dat de oude bureaucratie zal zijn uitgestorven en dat men opnieuw inhoud en vorm, historiciteit en permanentie, creativiteit en norm dialectisch zal gaan binden. Dan zal het totale menselijke, zowel het individuele als het sociale, mede ingeschakeld worden in vorm en structuur.

Laten we samen met de auteur wensen dat die droom werkelijkheid wordt, maar de voortekenen hiervan blijven toch uit.

De bibliografische mini-bladzijde heet bescheiden „Bibliographie sommaire", maar dat is ze helaas dan ook zeer ere.

L. van Haecht

G. Lessing, M. Mendelssohn, F. Nicolai, Briefwechsel über das Trauerspiel. Her-

ausgegeben und kommentiert von Jochen Schulte-Sasse. München, Winkler Verlag, 1972, 19 X 11,5, 250 p.

„Binnen de geschiedenis van de Duitse litteratuur, aesthetiek en smaak komt aan de

tijd rond 1750 grote betekenis toe. In die tijd werd de kunst stilaan gewaardeerd als een

zelfstandig medium van beleven en uitdrukken. Tot dan toe was ze eerder van buitenuit

gewettigd, ondergeschikt aan het uitdrukken van een wereldbeschouwing die op een

jenseits betrokken was of op de rede gecentreerd. De briefwisseling van Lessing, Men- delssohn en Nicolai over het treurspel (1756/57) is een markante en voorbeeldige weerspiegeling van deze historische ontwikkeling".

Met deze inleidende zinnen wettigt Jochen Schulte-Sasse de heruitgave van de bedoelde

briefwisseling. We voelen meteen dat de opzet van het werk ruimer zal zijn dan een loutere weergave en analyse van de teksten, op zoek naar enkele centrale, tragedie- theoretische begrippen. Belangrijker dan een kommentaar die zieh binnen de teksten

beweegt, op zoek naar de innerlijke konsekwentie of incoherentie, is een ruimer situeren van de tekst in zijn eigen historische kontekst. Van dit standpunt uit begrijpen we waarom de heruitgave van de teksten werd verrijkt met twee parallel-teksten van Men- delssohn („Über die Neigungen" en „Über die Empfindungen") die voor een ruimer verstaan van de brieven betekenisvol zijn.

Wat de brieven zelf betref t : het is steeds een eigen ervaring briefwisseling van hoog gehalte te lezen, vooral dan wanneer de inhoud eerder van wijsgerige aard is. Die inhoud is door de briefstijl wel minder systematisch dan de wijsbegeerte pleegt na te streven. Dit wordt echter gekompenseerd door het levend karakter in de uitwisseling van de ideeën. In het spei van woord en wederwoord, de Stelling en de overwogen tegenstelling, zien we hoe het denken zieh rond een bepaald thema ontvouwt en geleidelijk een vastere

gestalte krijgt. Even belangrijk als de briefwisseling is de kommentaar die haar vergezelt. Zoals we

reeds lieten doorschemeren is die kommentaar niet toegespitst op het f enomeen van de

tragedie en de begrippen die in de diverse brieven daarrond worden aangebracht. Ofschoon het eerste deel ervan verklärende voetnoten biedt die voor een beter begrijpen van de teksten onmisbaar zijn, is het tweede deel veruit het meest uitgebreide en het

belangrijkste. Het brengt de historisch- wijsgerige achtergronden van de korrespondentie duidelijk naar voor.

This content downloaded from 193.105.245.156 on Sat, 28 Jun 2014 13:24:03 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions