Upload
uitgeverij-lannoo
View
226
Download
0
Embed Size (px)
DESCRIPTION
http://www.lannoo.be/system/files/books/attachments-docenten/9789401435345-docentversie.pdf
Citation preview
Gedragsproblemen in het voortgezet onderwijs Werkboek
Docentenversie*
Deze docentenversie hoort bij Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs Werkboek
LannooCampus ISBN 978 94 014 3534 5
Voorwoord
Aan de opleiders van de lerarenopleidingen
Aan u de taak om de studenten op te leiden voor de praktijk. U heeft de taak studenten op
te leiden die passend onderwijs vorm gaan geven. Het werkboek dat uw studenten hebben
kan daar naar onze mening een goede bijdrage toe leveren.
Veel opleiders uit lerarenopleidingen in Nederland hebben meegewerkt aan dit project. Zij
allen zijn ervan overtuigd dat het werkboek zal bijdragen aan de kennis van toekomstige
leraren en hun vermogen om passend onderwijs vorm te geven in de praktijk. Deze
handleiding kan u helpen het werkboek effectief te gebruiken.
Het werkboek sluit zodanig aan bij het boek Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet
onderwijs dat studenten er thuis, in de colleges en in hun stageschool mee aan de slag
kunnen. De opgedane kennis uit het boek wordt meteen gebruikt in de praktijk.
Deze handleiding biedt u ondersteuning bij het gebruik van beide boeken in uw opleiding.
Het geeft u handvatten en suggesties om maximaal rendement uit het boek
Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs te halen en u geeft uw studenten
een krachtig instrument om hun kennis in de praktijk toe te leren passen. Zo kunnen zij
passend onderwijs gestalte te geven waar het hoort: in hun klassen.
Anton Horeweg
Inleiding
Het vormgeven van passend onderwijs moet beginnen bij de basis. De lerarenopleidingen
dus. Een groot aantal lerarenopleidingen onderschrijven deze gedachte reeds en werkten
dan ook mee aan het tot stand komen van deze handleiding, behorend bij het werkboek.
Onder leiding van professor Dolf van Veen werkten opleiders van Hogeschool Windesheim,
Hogeschool Inholland, Driestar Educatief, Fontys Lerarenopleiding, Hogeschool Rotterdam,
Hogeschool Leiden en Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) met mij aan dit
werkboek.
Wij allen waren het eens: toekomstige leraren moeten meer weten over (ernstige)
gedragsproblemen en de preventie en aanpak ervan. Ook moeten zij een behoorlijke
basiskennis hebben van de meest voorkomende gedrags- en ontwikkelingsstoornissen.
Kennis alleen is echter niet genoeg. De studenten moeten die kennis kunnen toepassen,
verwoorden, overdenken en delen met (toekomstige) collega’s. Daarvoor is oefening nodig.
Die oefeningen moeten sterk gericht zijn op de praktijk, want daar zit die leerling voor hun
neus. Daar moeten ze ermee omgaan en die leerling kunnen ondersteunen.
Wanneer de (toekomstige) leraar over een beter inzicht en een passend
handelingsrepertoire beschikt, zullen de negatieve gevoelens ten opzichte van leerlingen
met ‘gedragsproblemen’ afnemen en interacties met leerlingen positiever te verlopen.
In haar advies geeft de Onderwijsraad (2010) aan dat gedragsproblemen altijd in hun
context bestudeerd en behandeld moeten worden. Gedrag heeft immers meer dan één
oorzaak (multicausaliteit). In Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs kwam
dit al naar voren.
Het werkboek voor de studenten biedt een praktische basis om te leren reflecteren op de
redenen voor het probleemgedrag. Het biedt ook oefeningen om te leren observeren en
planmatig te werken aan gedrag en draagt op die manier bij aan de preventie van
gedragsproblemen en aanpak van gedragsvraagstukken. Het hoeft geen betoog dat dit veelal
ook het eigen docentgedrag is en niet slechts het gedrag van de leerling.
Het werkboek zorgt ervoor dat studenten de kennis over gedragsproblemen en gedrags- en
ontwikkelingsstoornissen meer gaan integreren in hun dagelijks handelen als (toekomstig)
docent. Het werkboek biedt kennis, interventies en tools om:
Studenten hun mindset te laten ontdekken en waar nodig te veranderen.
Studenten hun kennis en handelingsbekwaamheid te laten vergroten met betrekking
tot de preventie en aanpak van gedragsproblemen.
Studenten te helpen gedrags- en ontwikkelingsstoornissen en hun gevolgen voor het
functioneren van de leerling op school beter te begrijpen.
Studenten te helpen de onderwijszorg zodanig in school in te richten dat alle leraren
effectief ondersteund worden bij het omgaan met gedragsproblemen.
Deze veranderingen schoolbreed te implementeren, te volgen en te behouden.
Wie werkten mee aan dit boek?
Een groot aantal lerarenopleiders werkte eensgezind mee aan dit boek. Ook zij
onderschrijven het belang van een groter handelingsrepertoire voor (toekomstige) leraren.
Ik ben dan ook zeer blij met de toegevoegde expertise van:
Dolf van Veen (Hogeschool Windesheim, Zwolle; NCOJ Amsterdam) Gerrit Beunk (Driestar Educatief, Gouda) William Buys (Fontys Hogeschool, Tilburg ) Meity Feher (Fontys Hogeschool, Sittard) Matty Hendriks (Hogeschool van Arnhem en Nijmegen) Anke van ‘t Hof (Driestar Educatief, Gouda) Lotte Lathouwers (Fontys Hogeschool, Sittard) Heleen Lieve ( Hogeschool Rotterdam) Lisette van der Pas (Hogeschool Rotterdam) Ellen Posthumus (Hogeschool Inholland, Amsterdam) Harry Sinke (Fontys Hogeschool, Tilburg) Marije van den Steenhoven (Hogeschool Leiden) Hanneke Theelen (Fontys Hogeschool, Sittard) Alwin Truin (Hogeschool Windesheim, Zwolle)
Daarnaast heb ik voor hoofdstuk 7 nog overleg gehad met en suggesties gekregen van Leony
Coppens (Lesgeven aan getraumatiseerde kinderen, 2016) en Iva Bicanic, onderzoeker en
Hoofd Landelijk Psychotraumacentrum & Centrum Seksueel Geweld.
Mijn grote dank aan allen.
Anton Horeweg,
Leerkracht, gedragsspecialist (M SEN)
Hoe kunt u deze handleiding bij het werkboek gebruiken?
Deze handleiding is grotendeels hetzelfde ingedeeld als het werkboek voor de studenten. Zo kunt u
gemakkelijk bekijken welke leerstof er op het programma staat. In uw handleiding staan twee extra’s
die de studenten niet in hun werkboek hebben:
Lessuggesties
Antwoordindicaties
De lessuggesties zijn niet meer dan dat. Ze zijn niet bedoeld als een dwingend keurslijf, maar dienen
slechts ter inspiratie. U kunt zelf beslissen waarvan u wel en waarvan u geen gebruik wilt maken.
De antwoordindicaties geven u een globaal idee van de denkrichting die achter de opdrachten zit. Ze
maken het gemakkelijk voor u om de door de studenten bedachte antwoorden te beoordelen. Deze
handleiding is zo ingedeeld dat hij aansluit bij het betreffende hoofdstuk van het boek
Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs. Het werkboek voor de studenten is op
eenzelfde wijze ingedeeld. Hierdoor kunt u de studenten via het werkboek meteen met de
betreffende stof uit het studieboek aan de slag laten gaan, zodat zij zich deze kennis goed eigen
maken.
De studenten leren en integreren de gelezen informatie door middel van een scala aan
uiteenlopende opdrachten die thuis, in de les en op stage kunnen worden gemaakt. Het werkboek
heeft voor alle hoofdstukken een vaste indeling:
Onderwerpen van het hoofdstuk (hoofdstukken in volgorde van het studieboek)
Doelen
Lessuggesties (alleen in de docenthandleiding)
Videosuggesties (voorzien van QR-code)
Opdrachten ter voorbereiding op het college
Opdrachten in de les (groepsopdrachten, discussies, individuele opdrachten)
Stageopdrachten
Verrijkingsopdrachten (als keuze)
Antwoordindicaties (alleen in de docenthandleiding)
Bijlagen (o.a. Criteria van Rutter, ABC-analyse, GGGG-model) De bijlagen staan overigens ook
online.
Het is niet noodzakelijk de hoofdstukvolgorde van het boek aan te houden. De kern van het
studieboek wordt echter gevormd door hoofdstuk 1: dat gaat namelijk over de preventie van
gedragsproblemen. Het is daarom aan te raden dit hoofdstuk, eventueel verspreid over meerdere
colleges, als eerste aan bod te laten komen.
Het werkboek eindigt met een voorbeeld van een algemene hoofdstuk overstijgende stageopdracht,
die als voorbeeld gebruikt kan worden voor andere hoofdstuk overstijgende opdrachten. Dit is met
name interessant voor studenten die al verder in de opleiding zijn. Ook uitbreidingen in de richting
van een afstudeeronderzoek zijn mogelijk.
De bijlagen die opgenomen zijn in het werkboek, vindt u samen met deze handleiding ook online; zo
kunt hier moeiteloos gebruik van maken. De online handleiding en het werkboek voor de studenten
vormen een evoluerend systeem, dat wil zeggen dat de auteur en de medeontwikkelaars uitkijken
naar aanvullingen, commentaren en toevoegingen waar studenten en/of docenten baat bij zouden
kunnen hebben.
Al uw bevindingen zie ik graag tegemoet!
Anton Horeweg
www.gedragsproblemenindeklas.nl
Hoofdstuk 1 Gedragsproblemen in de klas
1.1A Onderwerpen Preventie van probleemgedrag
Probleemgedrag, wat is dat eigenlijk?
De pedagogische relatie met de leerlingen
Manieren van kijken naar probleemgedrag
Observatie-instrumenten
Een gezamenlijke visie: waarom is dat nodig?
Wanneer spreek je van stoornissen en wanneer van gedragsproblemen?
ADHD, ADD, ASS, ODD en comorbiditeit in vogelvlucht
1.2A Doelen
De student heeft een doordachte visie op het tot stand komen van pedagogisch contact met
zijn/haar leerlingen.
De student is zich bewust van het feit dat het eerste contact voor de les bijdraagt aan het
klassenklimaat en de pedagogische verhouding tussen hem en zijn leerlingen.
De student is in staat om te beargumenteren waarom hij de leerlingen op een bepaalde manier
begroet en binnenlaat in de les.
De student begrijpt de waarde van een gezamenlijke visie op gedrag(sproblemen) en kan dit
onder woorden brengen.
De student kan beredeneren waarom afspraken binnen het team nodig zijn in het kader van
preventie.
1.3A Videosuggesties
Orde houden: kleine problemen meteen aanpakken (3 min. 08 sec.):
https://www.leraar24.nl/video/1364/orde-houden-kleine-misstappen-aanpakken(
Confronterend gesprek. Op een lijn met collega’s (2 min. 45 sec.):
https://www.leraar24.nl/video/482/confronterend-gesprek-op-een-lijn
ABC-analyse, wat heb je eraan? (3 min. 55 sec.):
https://youtu.be/ckFEZZoq2HM
Whodunnit (1 min. 54 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=ubNF9QNEQLA
Orde of strafgeven; leraar24 (4 min. 15 sec.):
https://www.leraar24.nl/video/1423/orde-straf-geven#tab=0
Schrijfstraf (7 min. 50 sec.):
https://www.leraar24.nl/video/952#tab=0
Astrid Boon en Jan Ruigrok in gesprek over twee manieren van omgaan met
ongewenst gedrag op school (22 min.):
https://www.leraar24.nl/video/1168/gesprek-ongewenst-gedrag-van-pubers#tab=0
Hoe maak ik een goede groep deel 1 (7 min. 20 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=uzzuy9paZXA
Hoe maak ik een goede groep deel 2 (5 min. 40 sec.):
https://youtu.be/3lgS1ZhUSWA
1.4A Opdrachten ter voorbereiding op het eerste college
Casus 1.1
Klas 3H staat voor het lokaal te wachten als de docent Engels aankomt. Hij opent de deur van het
lokaal en zet zijn tas neer. De leerlingen komen achter hem aan naar binnen. De docent start het
digibord op. De leerlingen gaan zitten. Ze zijn druk en roepen naar elkaar. Er vliegt een petje door de
lucht. Sommige leerlingen lopen naar anderen toe en gaan daar staan praten. De docent schrijft wat
op het bord. Daarna draait hij zich om en roept dat het stil moet zijn.
Nog niet alle leerlingen hebben hun spullen op tafel, sommigen hebben hun jas nog aan of hun petje
op. De docent maakt er een aantal opmerkingen over. Daarna pakt hij zijn boek en verzoekt
iedereen bladzijde drieënvijftig voor zich te nemen.
1 Wat vind jij van deze binnenkomst? Denk aan wat je gelezen hebt over het bouwen aan een goed
klassenklimaat. Beargumenteer je antwoord.
2 Wat vind jij? Moeten scholieren hun jas uit en petje af in je les? Is het goed dat de docent (die
vindt dat jassen uit en petjes af moeten) hier opmerkingen over maakt?
3 Valt je iets op aan het begin van deze les? Denk daarbij wederom aan ‘Hoe maak ik een goede
groep?’.
4 Stel dat je bij deze docent een les bekijkt. Zijn er verbeterpunten die je zou aandragen? Zijn er
ook punten waarvan jij zegt: dat zou ik (voortaan) ook zo doen?
Casus 1.2
Klas 4 MV komt het lokaal binnen. Mevrouw X, docent geschiedenis, staat bij de deur. Ze begroet
elke leerling met een hand. Sommige leerlingen kijken haar aan en zeggen gedag, anderen schudden
zonder te kijken haar hand en lopen door onder het mompelen van iets onverstaanbaars. Bij
sommige leerlingen zegt ze niet alleen gedag, maar maakt ze ook een kort praatje. Als iedereen zit,
verwelkomt ze nog een keer alle leerlingen met goedemorgen jongens en meisjes, fijn dat jullie er
allemaal zijn.
5 Vergelijk deze aanpak met de docent van 3H. Welke aanpak past het beste bij jou?
6 Een collega vindt de aanpak van mevrouw X overdreven, kinderachtig en meer passend bij het
basisonderwijs. Bedenk argumenten voor én tegen deze manier en geef daarna aan wat het
beste bij jouw eigen manier past.
Antwoordindicaties 1.4A
1 Eigen antwoorden.
2 Eigen antwoorden. Wel is het goed te wijzen op de mogelijke conflictsituatie die de docent
over zich afroept door over de groep heen dit soort opmerkingen te maken. Een betere
aanpak is de preventieve: verzoek de leerlingen bij de deur om hun petje af te doen.
3 Eigen antwoorden. Bespreek het niet maken van contact met de leerlingen. Dit heeft invloed
op het verloop van de verdere les.
4 Eigen antwoorden.
5 Eigen antwoorden.
6 Argumenten voor zouden kunnen zijn: persoonlijk contact maken, controle hebben over de
manier van binnenkomen en het starten van de les, de leerlingen voelen zich gezien.
Argumenten tegen zouden kunnen zijn: pubers zitten niet te wachten op een hand van jou,
het interesseert ze niets, want ze moeten hier gewoon zijn, de les is nog niet begonnen dus
het mag even rommelig zijn.
1.5A Opdracht in de les Inventariseer wat medestudenten hebben ingevuld bij bovenstaande opdrachten. Beargumenteer je
standpunt naar anderen toe.
1.6A Stageopdrachten
1 Bekijk bij minimaal twee vakdocenten hoe hun klassen binnenkomen. Je hoeft daarvoor niet in
hun les te zijn, observatie vanaf de gang geeft een goed beeld. Welk overeenkomsten zie je met
de beide cases? Wat sluit aan bij jouw eigen opvatting en wat niet? Is je opvatting gewijzigd na
de cases, de discussie in de klas en de observatie op je leerschool? Waarom wel/niet?
2 Omschrijf jouw (nieuwe?) visie in deze en geef duidelijke pedagogische argumenten voor je
aanpak. Gebruik hiervoor maximaal één A4’tje.
Antwoordindicaties 1.6A
1 Eigen antwoorden.
2 Eigen antwoorden.
Tweede college
1.1B Onderwerpen
Zie begin van dit hoofdstuk.
1.2B Doelen
De student is in staat te werken met een gedragsfunctieanalyse.
De student kan beredeneerd kiezen voor een observatiemethode.
De student leert dat goed analyseren een belangrijke stap is naar een werkend handelingsplan en
dus een oplossing.
De student onderkent het nut van werken aan groepsvorming
De student kent de ABC-analyse en kan aangeven wat de zin ervan is.
De student kan een ABC-analyse in de praktijk uitvoeren.
De student kan uitleggen waarom het systematisch bekijken van gedrag zinvol is.
De student kent tenminste drie instrumenten voor gedragsobservatie.
De student heeft een standpunt bepaald in het omgaan met leerlingen die net niet doen wat jij
graag wilt zien.
De student leert om van tevoren te bepalen hoe je op regelovertredend gedrag reageert, zodat
straffen vanuit emotie minder voorkomt.
Lessuggesties
Naar aanleiding van de video Who dunnit (zie Videosuggesties) geeft de docent een toelichting over
observeren. Als leidraad kan hoofdstuk 1 uit Gedragsproblemen in de klas in het vo gebruikt worden.
Ook wordt de koppeling gemaakt met het ABC-schema (bijlage 1). Ondersteunend kan de video ‘ABC-
analyse, wat heb je eraan?’ (3 min. 55 sec.) getoond worden.
1.3B Videosuggesties
Zie het begin van dit hoofdstuk.
1.4B Opdracht ter voorbereiding op het tweede college
Bekijk de video’s (zie Videosuggesties). Tijdens het college komen ze ter sprake. De studenten lezen
ter voorbereiding Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs, paragraaf 1.3, p. 26-32
en paragraaf 1.4, p. 34-43. Bekijk ook de video ABC-analyse, wat heb je eraan (zie Videosuggesties).
1.5B Opdrachten in de les
Casus 1.3
Klas 2HV blijkt een lastige klas voor docenten. Ze zijn luidruchtig en weinig gemotiveerd om te
werken. De afdelingsleider besluit dat er maatregelen genomen moeten worden. Het is de vierde
week van het schooljaar en zij wil voorkomen dat deze klas het hele jaar problemen blijft geven. Zij
roept alle docenten bij elkaar.
1 Bedenk samen wat er eventueel aan maatregelen genomen kan worden. Bedenk dat deze
maatregelen niet repressief en curatief moeten zijn, maar vooral preventief.
2 Er zijn ook enkele docenten die geen last hebben van de problemen die hierboven in casus
1.3 geschetst worden. Zij vinden dan ook dat zij niet op deze bijeenkomst hoeven te
verschijnen. Ze hebben het druk genoeg. Wat is jullie mening hierover?
Casus 1.4
2 HV zit klaar om de les te beginnen. De docent Frans kijkt de klas rond en ziet dat Marco zijn petje
op heeft. Dat is niet toegestaan in deze les. De docent eist dan ook op gebiedende toon dat Marco
zijn pet af doet: ‘Marco, doe je petje eens af. Je weet dat je die niet op mag houden hier’. Marco
roept terug dat er nergens staat dat je hier geen pet op mag. Hij heeft hem net en wil hem
ophouden. De docent houdt vast aan zijn eis, Marco houdt vast aan zijn verzet. Het eind van het
liedje is, dat Marco de les uitgestuurd wordt en er veel andere leerlingen zijn die zich ermee
bemoeien. Van een rustig begin van de les is geen sprake meer.
3 De docent heeft gelijk. Regels die afgesproken zijn moet je handhaven. Consequent zijn is
een van de belangrijkste zaken als je voor de klas staat. Of: De leerling heeft gelijk. Niemand
heeft last van een petje. Wat is jouw mening hierover?
4 Probeer een oplossing te verzinnen die volgende keer gebruikt zou kunnen worden. Daarbij
moet je van tevoren een aantal zaken in je overweging betrekken: status in de groep, gezag
van de docent, preventie of curatie.
Antwoordindicaties 1.5B
1 Preventief ( en in dit geval ook curatief) inzetten op groepsvorming. Zie ‘Hoe maak ik een
goede groep.’
2 Ernstige gedragsproblemen aanpakken kan alleen als alle docenten een front vormen, op de
hoogte zijn van de te nemen maatregelen en daar ook aan meewerken.
3 De docent heeft gelijk dat hij de regels handhaaft. De manier waarop is niet handig. Op deze
manier tast hij de status van de leerling aan.
4 Benoem het petje voortaan bij de deur en doe dat vriendelijk. ‘Je vergeet je petje af te
zetten.’ Spreek aan het begin van het jaar duidelijk af wat de regels zijn in dit soort gevallen
en communiceer die duidelijk naar de leerlingen. Laat dit geen probleem van individuele
docenten zijn.
Opdracht streng straffen dan maar?
Lessuggestie
Mogelijke discussiepunten kun je inbrengen door te praten over schrijfstraffen (Boon, 2009;
Lokerse, 2013), helemaal niet straffen, welke straffen zijn zinvol/zinloos, wat is het effect van
straf eigenlijk?
Bekijk de video’s op leraar24 Orde of strafgeven en Schrijfstraffen (zie Videosuggesties). Je krijgt
ermee te maken: de vraag of je straf moet geven of niet. ‘Straf geven is voor losers. Je moet
preventief werken, aan repressie heb je niets. Straf stopt gedrag misschien, maar verbeteren
komt niet door straf. Straf meteen goed. Mild beginnen en langzaam opvoeren werkt niet.’
Zomaar wat uitspraken.
Naar straf is wel vaker onderzoek gedaan. Boon (2009)1 ontdekte dat er op scholen geen vaste en
eigenlijk ook geen logische manieren van straffen zijn. Soms worden leerlingen eruit gestuurd
voor het gooien van een gum en soms omdat ze iemand slaan. Zij onderscheidde 4 categorieën
van ‘verkeerd’ gedrag:
1 Onprettig gedrag (voor de docent): een leerling vergeet zijn boeken of praat door je uitleg
heen.
2 Onbehoorlijk gedrag: al het gedrag dat door de docent als onprettig wordt ervaren, maar dan
vaker voorkomend. Daarbij kun je nog zaken toevoegen als propjes gooien, iets slopen,
voortdurend met je in discussie willen.
3 Onacceptabel gedrag: alles wat onbehoorlijk is, maar dan vaker voorkomend. Daaraan kun
nog zaken toevoegen als schelden en bedreigen.
4 Onwettig gedrag: stelen, (seksueel) geweld, drugsgebruik.
Het blijkt dat er vaak pas sancties volgen als gedrag de categorie ‘onacceptabel’ heeft bereikt.
Voor die tijd wordt er vooral gepraat met leerlingen, wat bijna even vaak niets oplevert.
1 Boon, A. (2009). Straf / Regels. Praktijkverhalen uit de school. Amsterdam: Uitgeverij Augustus.
Boon et al. pleiten voor een schoolbreed scala aan straffen. Oplopend van mild naar zwaar,
onderschreven door alle docenten en ook zo uitgevoerd. Zo zouden er minder leerlingen bij
leidinggevenden terechtkomen, waar ze geschorst of verwijderd worden.
De auteur van Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs heeft een andere mening
(zie paragraaf 1.4.8, p. 40-41). Om je standpunt te vormen kun je ook de interessante discussie
tussen Astrid Boon en Jan Ruigrok eens bekijken. Zie Videosuggesties.
Het is handig als je als (toekomstig) docent van tevoren nadenkt over deze zaken. Wat is jouw
mening in deze?
1.6B Stageopdrachten
1 Maak een GFA van een leerling uit je (stage) klas die ‘probleemgedrag’ lijkt te vertonen.
Vraag aan vakcollega’s of je de leerling ook bij hen mag observeren.
2 Maak allereerst een observatie van wat we preventieniveau 1 noemen. Het algemene
handelen van de leerkracht/ het klassenmanagement. Is dat naar jouw idee in orde? Zoek
een kijkwijzer om de klassenorganisatie/ het leerkracht handelen te bekijken.
3 Maak daarna tenminste 2 observaties bij twee verschillende vakken (dus twee observaties bij
Engels, twee bij natuurkunde, o.i.d.)
Kies een observatie methode die je zinvol acht. Denk aan ABC-analyse (bijlage 1), turflijst
(bijlage 5) (baseline –observatie), tijdsteekproef (bijlage 5) of een observatie naar keuze. Wat
wil je eigenlijk gaan meten? Verantwoord waarom je deze vorm van observeren gebruikt.
Doel is om zo objectief mogelijk te bepalen wat er aan de hand is.
4 Stel een hypothese op. Waardoor wordt het door jou onderzochte gedrag waarschijnlijk
veroorzaakt?
5 Kies een gedrag uit dat je wilt veranderen. Is het gedrag op te splitsen in deelgedragingen?
Zo ja, kies dan een gedraging uit die verbeterd/veranderd moet worden.
6 Maak een plan(netje). Benoem het doel, de methode en de tijd die je gaat gebruiken om het
gedrag te veranderen. Wat ga je aanpakken? Hoe doe je dat? Hoeveel weken trek je hiervoor
uit? Hoe meet je de vooruitgang?
7 Laat jezelf eens beoordelen. Gebruik het docent-beoordelingsformulier (bijlage 10) aan het
eind van je stageperiode. Wat vonden de leerlingen van je? Misschien staan er opmerkingen
en tips op de beoordelingsformulieren waar je wat mee kunt in je volgende stageperiode of
in je carrière.
Bekijken waarom een leerling bepaald gedrag vertoont is lastig. Vaak zie je dingen niet, als je niet
weet wat je zoekt. De studenten bekijken voor ze aan de stageopdrachten beginnen de video’s ABC-
analyse, wat heb je eraan? en Who dunnit. Zie Videosuggesties.
8 Je hebt het videofragment (1 min. 54 sec.): ‘Who dunnit’? (zie Videosuggesties) bekeken.
9 Koppel dit eens terug naar je klas. Welke zaken zie je waarschijnlijk niet?
10 Maak in je stageschool een ABC-analyse (bijlage 1) van een leerling die vrij veel praat tijdens
de les. Probeer te ontdekken wat er aan het gepraat voorafgaat en wat erop volgt. Maak
eventueel een opname (toestemming vragen!) om op een rustig moment beter te kunnen
kijken.
11 Gebruik ook de ‘Gedragsfunctieanalyse’ uit Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet
onderwijs, paragraaf 1.4.1, p. 35-36. Neem de uitkomsten mee naar de volgende
bijeenkomst.
Benodigdheden
ABC-schema (bijlage 1)
Camera
Antwoordindicaties 1.6B
1 –
2 Eigen antwoorden.
3 Eigen antwoorden.
4 Eigen antwoorden.
5 Eigen antwoorden.
6 Eigen antwoorden.
7 Eigen antwoorden.
8 –
9 Zaken die je waarschijnlijk niet of moeilijk ziet: oorzaken van bepaalde gedragingen,
drijfveren voor bepaald gedrag, maar ook bepaalde gedragingen zelf kunnen je niet altijd
opvallen. Andere observatie-instrumenten: basislijn-observatie, taakobservatieformulier,
diverse kijkwijzers.
10 Lukt het de student om de gedragingen die in de les opvallend dan wel storend waren te
plaatsen in een ABC-schema? Is er een bepaald patroon ontdekt dat zichzelf wellicht in stand
houdt?
11 Komen er zaken uit de GFA die anders niet als vanzelf ontdekt zouden zijn? Is er een
preciezer beeld van de leerling ontstaan?
1.7 Verrijkingsopdracht Gebruik met vier medestudenten het formulier Bumpy moments (bijlage 8). Volg de aanwijzingen
aldaar.
1.8 Hulpmiddelen
Gebruikt kunnen worden:
Het GFA met de criteria van Rutter: zie bijlage 3.
Observatielijsten ABC-analyse, tijdsteekproef en turflijst: zie bijlage 1 en 5.
Ook zijn ze te downloaden vanaf:
http://gedragsproblemenindeklas.nl/downloads
Het te veranderen gedrag/de te veranderen gedraging moet klein zijn. De neiging kan bestaan om
meteen de zaken groots aan te pakken en ‘alles’ te willen veranderen. Zie toe op haalbare
verbetering.
1.9 Literatuursuggesties
Mol, P. (2016). Passend voortgezet onderwijs. Pedagogisch vakmanschap in de klas. Houten: LannooCampus. Wolf, K. van; Beukering, T. van. (2009) Gedragsproblemen in scholen. Leuven: Acco.
Hoofdstuk 2 ADHD
De studenten lezen ter voorbereiding Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs,
hoofdstuk 2.
2.1 Onderwerpen
ADHD
ADHD-kenmerken, verschijningsvormen
ADHD: de maatschappelijke discussie
Positieve kanten van ADHD
Docentgedrag bij ADHD
ADHD en comorbiditeit
De invloed van docentgedrag
2.2 Doelen
De student is in staat vanuit zijn kennis over ADHD adequaat te handelen als docent binnen de
onderwijspraktijk.
De student kent de kenmerken van ADHD en kan de positieve eigenschappen van ADHD
benutten in de onderwijspraktijk.
De student is in staat negatief gedrag te herkaderen.
De student kent het belang van psycho-educatie en kan hier voorbeelden van geven die
bruikbaar zijn in de klassensituatie.
De student weet dat je als docent bepaalde gedragingen van leerlingen niet kan en mag
gebruiken om zelf ADHD vast te stellen.
De student heeft enige kennis van de discussie die op dit moment speelt in onze samenleving.
ADHD bestaat wel/niet. Ook heeft de student zich een eigen mening gevormd na lezen van
hoofdstuk 2, ADHD en de gevonden artikelen op internet of elders.
Lessuggesties
Samenwerkingsopdrachten en lesvoorbereidingen
Recente krantenartikelen uitwisselen, en stukken die op social media te vinden zijn inbrengen.
De studenten brengen deze mee naar de les, waar ze besproken/bediscussieerd worden. Een van
de artikelen of fragmenten moet kunnen aantonen wat de ‘kracht’ is van iemand met ADHD.
Vanuit de filmfragmenten een kijkopdracht meegeven over:
Straffen
Belonen
Negeren
Gebruikmaken van de kracht van de leerling
Verbaal/non-verbaal
De docent kan een filmfragment aanleveren of als opdracht aan de studenten meegeven dat zij
zelf een fragment opzoeken. Deze worden vervolgens besproken in de les.
Bespreek de voor en nadelen van een classificatiesysteem zoals de DSM 5.
Antwoordindicatie 2.2
Lessuggestie: De voor- en nadelen van classificatie
Voordelen classificatie Nadelen classificatie
Er ontstaat een helder begrippenkader: we
praten over ‘hetzelfde’.
De DSM bevat wetenschappelijk
onderbouwde klinische beelden.
Een classificatie kan een antwoord zijn op de
vraag: is dit meisje depressief? Maar een
classificatie geeft geen antwoord op de
vraag: waarom is dit meisje depressief?
Je kunt wel je handelen afstemmen op de
leerling met deze problematiek.
Een ‘label’ kan de acceptatie van de leerling
vergroten.
De leerling kan meer grip krijgen op zijn
mogelijkheden en beperkingen (Dus ik ben
niet gek, dom, lui).
Een classificatiesysteem is ontwikkeld voor
medische doeleinden en kan niet zomaar
worden toegepast in het onderwijs.
Sommige labels zijn niet wetenschappelijk
genoeg onderbouwd (NLD).
Een diagnose kan als excuus gebruikt
worden om ‘achterover te leunen’.
Het label kan ervoor zorgen dat je te lage
verwachtingen van een leerling hebt.
Een label wordt alleen gebruikt om extra
geld te verkrijgen.
Een stoornis is geen ‘vast’ gegeven
(symptomen ontwikkelen zich, fluctueren)
maar kan snel als zodanig worden opgevat.
Een label gaat uit van kindkenmerken, zo
vergeet je gemakkelijk andere factoren
(omgeving, relatie).
2.3 Videosuggesties
Peter Hoefnagels, ADHD in de klas ( 4.00 min.):
https://www.youtube.com/watch?v=4-jepAPxi7w
Het Klokhuis ft. Typhoon: ADHD ( 2 min. 16 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=o2A3Ld24d5s
Het Klokhuis ADHD (13 min. 44 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=6ZsnlPLTxGQ
ADHD—Labeling normal kids ‘mentally ill’ ( 1 min. 14 sec.):
https://youtu.be/z3xZnKX_0xQ
De positieve kanten van ADHD/ADD ( 8 min. 34 sec.):
https://youtu.be/oT2oK2UH8ns
2.4 Opdrachten ter voorbereiding op het college 1 De stoornis ADHD kent verschillende presentatiewijzen (vroeger subtypes geheten). Welke
zijn dat en wat zijn de kenmerken?
Casus 2.1
In groep 1C (brugklas) zit Bram. Hij krijgt moeilijk zijn werk af. Dat komt omdat het vaak lang duurt
voordat hij daadwerkelijk begint als jij je uitleg hebt gegeven. Tijdens die uitleg lijkt hij niet goed op
te letten en zelfs als je hem direct aanspreekt, lijkt hij soms niet te luisteren. In ieder geval reageert
hij niet meteen.
Zijn huiswerk is vaak niet af, hoewel hij er meestal wel iets aan gedaan heeft. Als de klas aan de
huiswerkopdracht bezig is, staart hij dromerig in de verte. Hij komt vaak zonder boeken of met de
verkeerde in de klas, hij is druk en beweeglijk. Als je hem daarop aanspreekt, kan hij nog wel eens
brutale antwoorden geven.
Volgens de basisschool waar hij vandaan komt, deden deze problemen zich al tijdens de hele
basisschool voor. Omdat hij toch redelijk goede cijfers had, is er verder nooit actie ondernomen.
2 Welke kenmerken van Bram kunnen wijzen op AD(H)D?
3 Welke vervolgstappen zou jij nemen naar aanleiding van deze casus? (Bijvoorbeeld: naar wie
ga je toe om deze bevindingen te delen, wat zou je zelf nog beter willen bekijken? Enzovoort.
Denk hierbij ook aan de geleerde observatie-instrumenten uit hoofdstuk 1).
4 ‘ADHD is niet meer dan druk jongetjesgedrag.’ In de media worden hierover felle discussies
gevoerd. We zouden in onze maatschappij steeds intoleranter worden tegen afwijkend
gedrag. Volgens een aantal wetenschappers is ADHD alleen aantoonbaar in grote groepen en
niet in individuen. Zoek op internet naar artikelen waarin Laura Batstra uitlegt hoe het zit
met ADHD. Daarnaast kun je googelen op Suzan Otten-Pablos en Sandra Kooij. Ook kun je
‘Achtergronden van dit boek’ (zie de Inleiding van Gedragsproblemen in de klas in het
voortgezet onderwijs, p. 13) lezen om de visie van de auteur in deze te bekijken. Als docent
zul je soms stelling moeten nemen. Verwoord je eigen visie, afgezet tegen deze ‘stromingen.’
Antwoordindicaties 2.4
1 De kenmerken van ADHD zijn terug te vinden in de DSM-5.
2 Kenmerken van Bram die kunnen wijzen op ADHD zijn: veel praten, dromerig zijn (geen
gerichte aandacht hebben), vaak de verkeerde spullen bij zich hebben, niet lijken te luisteren,
zelfs niet als hij direct aangesproken wordt, de problemen bestaan al langer dan een half jaar
achter elkaar. Er hoeft echter geen sprake te zijn van ADHD, dat moeten de studenten zich
goed realiseren. Er kunnen ook zaken spelen als: moeilijkheden thuis, ruzie op school/thuis,
overvragen, ondervragen, verveling, angst, depressie, verdriet, enz. De lijst is gemakkelijk
langer te maken.
3 Mogelijke vervolgstappen: overleg met andere collega’s (zien zij dit gedrag in hun lessen
terug?), de mentor (kent de leerling soms wat beter) of zorgcoördinator. Er zullen
aanvullende observaties moeten plaatsvinden, een gesprek met de leerling, enz.
4 In het kort de visie van de partijen. Batstra c.s.: ADHD is vooral aantoonbaar in grote
groepen, nauwelijks in individuen. Haar boodschap is: wees vooral voorzichtig met het
stellen van een diagnose, want die is vaak onterecht.
De visie van Sandra Kooij en Suzan Otten-Pablos is dat ADHD bestaat, dat kinderen begrip en
ondersteuning nodig hebben op school. De visie van de auteur sluit aan bij de visie van Kooij
en Otten-Pablos, maar hij benadrukt tevens dat wij als onderwijsgevenden vooral met het
gedrag moeten (kunnen) omgaan en dat deelnemen aan de discussie je niet moet afhouden
van in je klas kijken wat er per leerling nodig is.
2.5 Opdrachten in de les 1 Bespreek je visie op ADHD in een gesprek met je medestudenten. Zet jouw visie af tegen
tenminste één van de genoemde auteurs uit paragraaf 2.4, opdracht 4. 2 ADHD heeft grote kans op comorbiditeit met andere stoornissen. Welke comorbide
stoornissen komen in de puberteit vooral voor bij ADHD en welke bij ADD?
Casus 2.2 Mark
Mark gaat na je uitleg niet aan het werk. Hij loopt steeds van zijn plaats en stoort anderen. Als je
daar iets van zegt, negeert hij dat. Hij bemoeit zich overal mee, ook gesprekken waar hij niet bij
betrokken is. Als je hem ergens op aanspreekt, heeft hij altijd een weerwoord “ja, maar.” Als je
tegen hem praat, kijkt hij je niet aan. Tijdens uitpraten van problemen geeft hij korte sociaal
wenselijke antwoorden.
3 De hierboven beschreven casus is duidelijk geschreven vanuit de docent. Herschrijf de casus vanuit het gezichtspunt van Mark.
4 Vanuit het ecologisch model bezien is het onwaarschijnlijk dat de problemen alleen veroorzaakt worden door Mark. Noem twee dingen uit het gedrag van de docent die mogelijk het probleem in stand houden of verergeren.
5 Tot nu toe werkte er blijkbaar geen enkele aanpak. Welke andere aanpak zou je aanbevelen? Schrijf kort op wat je zelf zou doen. Bespreek daarna in groepjes van 4 of 5 medestudenten wat zij van plan zijn. Stel een gezamenlijk plan van aanpak op.
Antwoordindicaties 2.5
1 Eigen antwoorden.
2 In de puberteit komt er bij ADD vooral comorbiditeit voor met angst-en depressieve
stoornissen, bij ADHD komt er vooral comorbiditeit voor met ODD/CD. Overigens komt ADHD
ook voor met TOS (Taalontwikkelingsstoornis, daarvan zijn geen prevalentiecijfers te vinden).
Voor een volledig overzicht van de comorbiditeit zie ook blz. 55
3 –
4 Een aantal mogelijkheden kunnen zijn (deze lijst is niet uitputtend):
- De docent geeft mogelijk geen goede gedragsinstructie: Mark weet dan eigenlijk
niet wat hij moet doen.
- De docent gaat mogelijk in discussie.
- De docent heeft mogelijk nog geen afspraak gemaakt om tegemoet te komen aan
de drang tot bewegen van Mark. Zie voor suggesties het hoofdstuk ADHD.
5 Eigen antwoorden.
2.6 Stageopdrachten
1 Vraag op je stage welke afspraken/protocollen er zijn betreffende medicijngebruik voor
leerlingen met ADHD. Welke verantwoordelijkheden zijn er? Welke taken heb jij als docent?
Wat betekent dat voor jou? Vergelijk dit met paragraaf 2.8 ‘Medicijnen in de klas’ in
Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs.
2 Vraag aan je vakcoach of je een handelingsplan/ontwikkelingsperspectief mag inzien van een
leerling met AD(H)D. Bekijk hierin specifiek de rol van de klas. Wat doet de docent of de
school met/in de klas voor deze leerling?
3 Ga in gesprek met een leerling met ADHD. Mogelijke onderwerpen kunnen zijn:
a Waar is deze leerling goed in?
b Wat vindt deze leerling lastig?
c Vergelijk met de literatuur (Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs,
hoofdstuk 2). Wat zijn de verschillen en overeenkomsten?
4 Observatieopdracht via een methode zoals beschreven in Gedragsproblemen in de klas in het
voortgezet onderwijs, p. 36/37, bijvoorbeeld door middel van een ABC-analyse (bijlage 1).
Antwoordindicaties 2.6
1 Eigen antwoorden.
2 Eigen antwoorden.
3 Eigen antwoorden.
4 –
2.7 Verrijkingsopdrachten
1 In een schematisch overzicht de positieve gemeenschappelijke handelingen van de docent
weergeven (bij ADHD, ASS etc. zijn er vaak overeenkomsten).
2 Comorbiditeit: ADHD komt zelden alleen voor. Zie ook het schema in Gedragsproblemen in
de klas in het voortgezet onderwijs, p. 55. Wat merk je hiervan in de praktijk?
3 ADHD en thuissituatie. Ga in gesprek met ouders en stel een plan op. Op welke wijze kun je
de begeleiding van een leerling met ADHD afstemmen (thuis- en schoolsituatie)? Ouders zijn
ervaringsdeskundigen!
4 Onderzoek het verschil in begeleiding van leerlingen met ADHD in het vo en in het mbo.
Beschrijf de verschillen in aanpak. Zijn er (grote) consequenties voor deze leerlingen,
bijvoorbeeld in de vakken- en beroepskeuze? Denk ook aan eventuele stages.
Antwoordindicaties 2.7
1 Laat de groep discussiëren over deze maatschappelijke kwestie. Mogelijk kunnen de
gevolgen voor je school/klas en de maatschappij aan de orde komen. Denk vooral ook
aan het belang van de leerling.
ADHD
Een vaste structuur aanbrengen in je lessen.
Veel routines inbouwen.
Voorspelbaar zijn in je handelen (zeggen wat
je doet, doen wat je zegt).
Korte, eenduidige opdrachten.
Loopje tussendoor geven, tegemoetkomen
aan de neiging tot bewegen (volgens
afspraak mogen verlaten van de les).
ASS
Een vaste structuur aanbrengen in je lessen.
Veel routines inbouwen.
Voorspelbaar zijn in je handelen (zeggen wat
je doet, doen wat je zegt).
Korte, eenduidige opdrachten.
Concreet taalgebruik bezigen.
Verwerkingstijd geven bij vragen stellen.
Bij overprikkeling zorgen voor time-out
(volgens afspraak mogen verlaten van de
les).
2 Bij ADHD en autisme zijn er veel zaken uit je handelingsrepertoire die voor beide
groepen leerlingen goed zijn. Zie het schema hierna.
3 ADHD en comorbiditeit: lees voor implicaties op je handelen de betreffende bladzijden
uit hoofdstuk 2 van Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs.
4 Eigen antwoorden.
2.8 Literatuursuggesties
Buitelaar, J. en Paternotte, A. (2013). Dit is ADHD. Alles over de kenmerken, diagnose, behandeling en
aanpak thuis en op school. Houten: LannooCampus.
Gaastra, G.F., Groen, Y., Tucha, L., en Tucha, O. (2014). Doen wat werkt: interventies in de klas voor
kinderen met symptomen van ADHD. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
Hinfelaar, M., en Brink, E. ten (2014). Een nieuwe koers. Effectieve aansturing van kinderen in het
(basis- en voortgezet) onderwijs. Amsterdam: Pearson.
Kooy, S., en Pablos-Otten, S. (2013) Hypersapiens. Praktische gids voor mensen met ADHD. Houten:
Uitgeverij Het Spectrum.
Otten-Pablos, S. (2012). Herkenbare columns over leven en werken met ADHD. Uitgeverij
Mijnbestseller Bv.
Hoofdstuk 3 ADD: aandachtstekort zonder hyperactiviteit
(ADHD-presentatie overwegend oplettend)
De studenten lezen ter voorbereiding Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs,
hoofdstuk 3.
3.1 Onderwerpen
ADD
ADD-kenmerken, verschijningsvormen
Positieve kanten van ADD
Onderwijsbehoeften bij ADD
ADD en comorbiditeit
De invloed van docentgedrag
3.2 Doelen
De student is in staat vanuit zijn kennis over ADD adequaat te handelen als docent binnen de
onderwijspraktijk.
De student kent de kenmerken van ADD en kan de positieve eigenschappen van ADD benutten in
de onderwijspraktijk.
De student is in staat negatief gedrag te herkaderen.
De student kent het belang van psycho-educatie en kan hier voorbeelden van geven die
bruikbaar zijn in de klassensituatie.
De student weet dat ADD vaker voorkomt bij meisjes en weet waarom dit vaak niet (of pas laat)
ontdekt wordt.
De student kan benoemen welke signalen kunnen wijzen op mogelijk drugsgebruik en weet
waarom hij dit bij een leerling met AD(H)D eerder kan verwachten dan bij andere leerlingen.
Lessuggesties
De studenten onderzoeken de verschillen in kenmerken tussen ADD en ADHD en maken hiervan een schematisch overzicht. Wat kan er geconcludeerd worden?
Denk aan: verschil internaliserend/externaliserend gedrag.
Leerlingen met ADD zijn ‘gemakkelijker hanteerbaar’ in de klas en worden sneller over het
hoofd gezien.
Executieve functies.
Executieve functies: de studenten maken een koppeling tussen executieve functies en ADD en ADHD (verwijzing naar Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs, hoofdstuk 17, Executieve functies).
Uitleg geven over het GGGG-model (Ellis, 1955) (zie bijlage 2). Dit model werd ook wel Rationeel Emotieve Therapie genoemd.2 Tegenwoordig staat de therapie bekend als REBT (Rational
Emotive Behavior Therapy). De studenten kunnen dit model gebruiken in hun gesprek (zie Stageopdrachten) met een leerling die moeite heeft met de huiswerkplanning.
2 Ellis (1955). Lees meer op http://www.ret-instituut.nl/overret/inmemoriam_ellis.html
3.3 Videosuggesties
Sterre Hunvie vertelt over ADD (14 min. 44 sec.):
https://youtu.be/kIPfScxoFwc
Vergelijking ADHD/ADD (4 min. 02 sec.):
https://youtu.be/Sg1Cq0a8Vxg
3.4 Opdrachten ter voorbereiding op het college
Casus 3.1
Op de basisschool was het nog aardig gelukt, maar op de havo werd het echt een probleem. Er werd
van mij verwacht dat ik mijn profielwerkstukken op tijd inleverde. Dat lukte me niet. Ik begon er
gewoon niet aan, hoewel ik wist dat ik steeds meer in tijdnood kwam. Ik kon me zelf er niet toe
zetten. Anderen snapten dat niet en ik neem het ze niet kwalijk; ik snap er zelf ook niets van.
Frustrerend was dat. Ik wist dat het moest, maar ik deed het niet. Overigens had ik ook in de eerste
jaren van het vo al problemen met organiseren. Behalve dat ik te laat begon met opdrachten, kwam
het ook vaak voor dat ik niet eens in mijn agenda had geschreven wat ik moest doen. In de klas
kostte het veel moeite om mijn aandacht erbij te houden. Ik zag er rustig en oplettend uit, maar in
mijn hoofd buitelden de afleidende gedachten over elkaar heen. Docenten zagen dat vaak niet, ik
was immers heel rustig en deed goed mee.
1 Zomaar een verhaal van een leerling met ADD. Een opvallend aspect is het ‘niet kunnen
beginnen’. Zoek uit welke moeilijkheden deze leerlingen nog meer hebben.
2 ADD komt vaker voor bij meisjes. De stoornis wordt vaak laat ontdekt. Hoe komt dat?
3 Bij welke schoolonderdelen ondervinden deze leerlingen moeilijkheden? Hoe kun je daar als
docent mee omgaan?
4 Een belangrijk signaal is het volgende: kelderende cijfers, vaker wegblijven uit de les en (nog)
minder interesse in de les. Waar is dit een mogelijk signaal van? Waarom kun je dit signaal
eerder verwachten bij een leerling met AD(H)D?
Antwoordindicaties 3.4
1 Een slechter functionerend werkgeheugen, tragere informatieverwerking (Sluggish Cognitive
Cognition zou volgens Barkley een betere term zijn voor ADD). Problemen met executieve
functies. Vaak comorbiditeit met dyslexie, dyscalculie.
2 Meisjes proberen harder te werken als iets niet lukt, jongens geven er de brui aan. Meisjes
gaan teruggetrokken gedrag vertonen als iets niet lukt en vallen dus niet meer op; ze duiken
onder de radar. Ook het maar kort (een lesuur) bij een docent zitten werkt in de hand dat de
meisjes niet opvallen.
3 Te denken valt aan: huiswerk opschrijven in de agenda, huiswerk maken, bordlesjes
overschrijven, werkstukken maken, gymlessen, volgen instructie, vriendschappen
onderhouden.
4 Mogelijk drugs- of alcoholgebruik. Leerlingen met AD(H)D zijn gevoeliger voor verslaving (zie
ook Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs, paragraaf 3.5, p. 90-91).
3.5 Opdrachten in de les
Casus 3.2
Esra krijgt haar werk bijna nooit af. Ze is snel afgeleid door van alles en nog wat, maar ook door de
gedachten in haar zelf. Het duurt vrij lang voor ze zich dan weer op haar werk richt. Soms moet ze
iets uit haar tas hebben en wordt dan volkomen in beslag genomen door de spullen die ze
tegenkomt. Een docent had hier de volgende aanpak voor.
‘Esra heeft kennelijk weinig zin in school of in mijn vak. Ik heb vijfentwintig leerlingen in mijn klas,
dus ik kan weinig voor haar doen. Als de klas aan het werk is, kan ik wel langslopen om te kijken of
ze al wat gedaan heeft. Dat zal vrijwel zeker niet het geval zijn. Aan het eind van de les zal ik haar
nog eens aanspreken dat ze volgende keer beter moet meedoen.’
1 Er zijn wel degelijk algemene maatregelen te bedenken die Esra mogelijk kunnen helpen. Die
hoeven niet eens al te veel tijd te kosten. Wat zou je meteen kunnen doen en wat zou je op
de langere termijn kunnen proberen?
2 Bekijk de video ‘Sterre Hunvie vertelt over ADD’. Bespreek wat je gezien hebt met je
medestudenten. Herken je dingen?
Antwoordindicaties 3.5
1 Mogelijke maatregelen die de docent kan nemen: je kunt deze leerling erbij halen door het
noemen van haar naam. Je kunt vragen hoeveel ze al heeft gedaan en of ze hulp nodig heeft.
Dit helpt haar weer even te focussen op de taak. Zet de leerling vooraan, zodat je regelmatig
oogcontact kunt maken. Geef eventueel verlengde instructie. Verdeel de opdrachten in korte
stukken die je tussendoor controleert.
2 Een mogelijk schematisch overzicht van de vergelijking ADD/ADHD:
Een korte vergelijking met ADHD levert alvast een globale indruk op van de verschillen en de
overeenkomsten tussen deze twee stoornissen.
Een leerling met ADD
De leerling kan moeilijk op gang komen bij
een opdracht (uitstelgedrag).
De leerling schakelt graag tussen
Een leerling met ADHD
De leerling kan moeilijk rustig aan doen
wanneer hij ergens mee bezig is.
De leerling doet meerdere dingen tegelijk,
verschillende activiteiten.
Hypo-actief (geconcentreerd op één
onderwerp of interesse).
De leerling dagdroomt veel. Zit veel in zijn
eigen gedachten en fantasie (afgeleid door
prikkels van binnenuit).
De leerling werkt langzamer dan gemiddeld.
De leerling zet door.
Sterk inlevingsvermogen.
Functioneel op de achtergrond.
Komt meer voor bij meisjes.
Kijkt de kat uit de boom voor hij iets doet.
Internaliseert emoties. Je ziet dus niet veel
aan de buitenkant.
Vervangt onzekerheid door te analyseren
en te piekeren.
Verwerkt informatie langzamer dan leerling
met ADHD
ADHD.
Vaker comorbide met angststoornis of
depressie.
waardoor veel ‘half’.
De leerling doet dingen zonder daarbij over
de gevolgen na te denken.
Hyperactief.
De leerling is juist snel afgeleid door
prikkels van buitenaf.
De leerling gaat met een rap tempo door de
verschillende werkzaamheden heen.
De leerling geeft snel op.
De leerling vermijdt langdurige (saaie)
taken.
Minder inlevingsvermogen.
Functioneel op voorgrond.
Komt meer voor bij jongens.
Handelt direct en impulsief.
Externaliseert emoties. Je ziet dus goed wat
de stemming van de leerling is.
Vervangt onzekerheid door grappen/humor
en stoer gedrag.
Verwerkt informatie sneller dan leerling
met ADD.
Vaker comorbiditeit met ODD/CD.
3.6 Stageopdracht
Ondersteun een leerling met ADD met het plannen van zijn/ haar huiswerk. Bekijk eerst welke (plannings)afspraken er al liggen. Let op dat de verantwoordelijkheid bij de leerling ligt (autonomie, competentie). Tip: bekijk eventueel het boek ‘Zelf plannen.’ Zie hiervoor de literatuursuggesties aan het eind van de opdrachtenreeks. Het is goed mogelijk dat de leerling het idee heeft ‘alles zelf te kunnen’, ondanks het feit dat de praktijk wijst op het tegendeel. Verdiep je dan in gesprekstechnieken met jongeren. In de literatuur aan het eind van deze opdrachtenreeks vind je suggesties hoe je ervoor kunt zorgen dat de leerling meer ontvankelijk wordt voor jouw ondersteuning.
3.7 Verrijkingsopdrachten
1 Onderzoek het verschil in begeleiding van leerlingen met ADD in het vo en in het mbo.
Beschrijf de verschillen in aanpak. Zijn er (grote) consequenties voor deze leerlingen,
bijvoorbeeld in de vakken- en beroepskeuze?
2 Wat zouden deze leerlingen nodig hebben van hun mbo-instelling?
3 Ga in gesprek met ouders en stel een plan op. Op welke wijze kun je de begeleiding van
een leerling met ADD afstemmen (thuis- en schoolsituatie)? Ouders zijn
ervaringsdeskundigen!
Antwoordindicaties 3.7
1 Eigen antwoorden.
2 Eigen antwoorden.
3 Eigen antwoorden.
3.8 Literatuursuggesties Delfos, M.F. (2008). Ik heb ook wat te vertellen! Communiceren met pubers en
adolescenten. Amsterdam: SWP.
Essen, I. van. Effectief en affectief lesgeven aan pubers. Verdieping van pedagogische vaardigheden
voor docent en mentor. Houten: LannooCampus.
Kuin, M., Boyer, B.E., en Oord, S. van der (2013). Zelf plannen. Training voor jongeren met ADHD.
Houten: LannooCampus.
Hoofdstuk 4 Autismespectrumstoornis (ASS)
De studenten lezen ter voorbereiding Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs,
hoofdstuk 4.
4.1 Onderwerpen
ASS
ASS-kenmerken, verschijningsvormen
Positieve kanten van ASS
Onderwijsbehoeften bij ASS
ASS en overprikkeling
De invloed van docent gedrag
Aanpassing van de school-klassenomgeving
4.2 Doelen
De student is in staat om vanuit zijn kennis over autisme adequaat te handelen als een leerling
met autisme tegen overprikkeling aan zit.
De student heeft kennis van mogelijke manieren van leerkrachthandelen ter ondersteuning van
leerlingen met autisme. Hierbij valt te denken aan zaken als concreet taalgebruik, verhelderen,
instructie geven volgens het principe van ‘Geef me de 5®’.
De student kent het belang van psycho-educatie aan de andere leerlingen en is zich bewust van
het groepsproces dat zich afspeelt in klassen (zie ook groepsvorming in hoofdstuk 1). De student
zet deze kennis in om preventief te werken.
De student weet dat leerlingen met autisme meer risico lopen om gepest te worden en is alert
op signalen hiervan.
De student weet de kenmerken van autisme maar onderkent ook de uniciteit van deze
leerlingen.
Lessuggesties
Bekijk met de studenten de film ‘Ben X’ (te bestellen bij diverse webwinkels) en de ‘Echte Ben X’
(zie Videosuggesties) en praat erover na. Deze film sluit ook aan bij opdracht 5.
De studenten bekijken thuis filmfragmenten van De zus van Einstein en praten erover na in de
les.
Je kunt ook de hele film bekijken in de les.
De filmpjes Goed te doen! - Autisme in de brugklas en Goed te doen! - Autisme in een vwo-
examenklas bekijken en erover napraten.
4.3 Videosuggesties
Koppen, aflevering over Tim Zimmerman, de echte Ben X (9 min. 55 sec.):
https://youtu.be/BQxyv19uWmw
De zus van Einstein, kleine versie (22 min. 05 sec.):
https://youtu.be/S2sFYRH7kpM
De zus van Einstein (11 min. 40 sec.):
https://youtu.be/7ppS0jm0VVw
Ivo een jongen met Asperger (6 min. 05 sec.):
https://youtu.be/RHK90P5pGyg
Goed Te Doen! - Autisme in een vwo-eindexamenklas (3 min. 19 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=Lo3TiTr285M
Goed Te Doen! - Autisme in de brugklas (3 min. 12 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=gh84VOwooeo
4.4 Opdrachten ter voorbereiding op het college
Bekijk voordat je naar de les komt de volgende filmfragmenten. Je vindt de links of QR-code bij
Videosuggesties.
De zus van Einstein, kleine versie.
De zus van Einstein.
Ivo een jongen met Asperger.
Goed Te Doen! - Autisme in een vwo-eindexamenklas.
Goed Te Doen! - Autisme in de brugklas.
4.5 Opdrachten in de les
Maak eerst de cases 4.1 en 4.2 voordat je naar de les komt.
Casus 4.1
Julian zit gespannen in de klas. Vandaag is het rooster gewijzigd in verband met een studiemiddag.
Bovendien is de docent Nederlands ziek. Een andere docent heeft de les overgenomen en ze zitten
met de klas ook nog in een ander lokaal. Niets gaat dus zoals Julian had verwacht en daar kan hij
slecht tegen. Hij heeft zijn spullen nog niet voor zich genomen en maakt ook geen aanstalten
daartoe.
1 Jij neemt vandaag deze klas over. Je weet dat Julian ASS heeft. Wat ga je doen met of voor
Julian?
2 Op langere termijn is het handig als je je leerkrachthandelen afstemt op de speciale
onderwijsbehoeften van een leerling met autisme. Wat kun je als docent verder nog doen
om deze leerlingen te ondersteunen? Bedenk daarbij dat dit ‘algemene’ dingen zijn, die niet
voor elke leerling gelden en ook niet bij elke docent of situatie passen.
Casus 4.2
4V vindt Darjan maar een rare jongen. Hij doet niet graag mee met groepswerk, hij is in zichzelf
gekeerd en reageert soms vreemd op grapjes of gebeurtenissen in de klas. Hoewel hij erg slim is,
moet je hem dingen die voor anderen vanzelfsprekend zijn soms apart uitleggen. Hij is heel
vriendelijk, maar kan erg geïrriteerd reageren als iemand met een pen zit te tikken of anderszins
geluiden maakt. De klas pest hem niet, maar vrienden heeft hij eigenlijk ook niet. De laatste twee
weken is Darjan veel somberder in de klas dan daarvoor. Vorige week zat er ineens iemand anders
op de plek waar hij altijd gaat zitten. Dat Darjan autisme heeft, is lang vermoed maar pas onlangs
officieel vastgesteld. Niet alle docenten weten dit nog. Ook de klas weet dit niet. De school is van
mening dat je een kind niet moet stigmatiseren en wil liever niet dat iedereen de diagnose kent,
omdat men anders bevooroordeeld zou kunnen gaan handelen.
3 Als je het verhaal van 4V en Darjan bekijkt, zie je een redelijk vaak voorkomende situatie van
een jongere met autisme in het regulier onderwijs. In hoeverre voldoet de ondersteuning van
Darjan volgens jou aan het ‘ideaalbeeld’ van passend onderwijs?
4 Zijn er volgens jou maatregelen nodig of is de situatie ‘passend onderwijs-proof’?
5 Als docent moet je alert zijn. Kinderen met autisme worden vaak ‘vreemd’ gevonden en
nauwelijks geaccepteerd. Zijn er in het verhaal van Darjan signalen die wijzen op mogelijk
pestgedrag? Zo ja, wat zouden jouw directe acties zijn en wat zou je op langere termijn
doen?
Antwoordindicaties 4.5
1 Je kunt Julian in eerste instantie misschien beter even met rust laten en je les beginnen. Zet
op het bord duidelijk wat je dit uur gaat doen: bijvoorbeeld huiswerk bespreken, stof
uitleggen en vast huiswerk maken. Zo schep je al wat duidelijkheid. Bekijk of Julian zich al wat
ontspant en zijn spullen pakt. Als hij zo gespannen is, kan overprikkeling op de loer liggen.
Lees paragraaf 4.3.2 van Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs om te
bekijken wat er nog meer mogelijk is.
2 Zie hoofdstuk 4 van Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs voor mogelijke
ondersteuning aan deze leerlingen.
3 De school zou naar mijn idee aan psycho-educatie moeten doen en het belang daarvan
beseffen. Docenten moeten weten wat er met een leerling is, zodat zij hun handelen hierop
kunnen afstemmen waar dat mogelijk is. Ook leerlingen reageren vaak veel begrijpender als
ze weten waarom een ander niet is zoals zij.
4 Naast de voorlichting aan alle betrokken partijen valt nog te bekijken of de ondersteuning
verbeterd kan worden. Denk aan een huiswerkbuddy, verheldering van zaken waar hij nu nog
onbegrijpend op reageert, misschien zelfs voorkomen van onduidelijkheden, een vast
persoon waar Darjan regelmatig mee kan praten om samen eventuele moeilijkheden op te
lossen, enzovoort.
5 Er zijn wel degelijk signalen op te noemen: Darjan is al twee weken stiller dan normaal;
iemand zit op zijn vaste plek. De signalen zijn natuurlijk slechts ‘mogelijke’ indicaties voor
pestgedrag, maar er moet zo snel mogelijk met Darjan bekeken worden of hij gepest wordt.
4.6 Stageopdracht
Ga in gesprek met een paar leerlingen met ASS.
Denk aan de tips in paragraaf 4.5 van Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs: hoe
te communiceren met deze leerlingen.
Mogelijke onderwerpen:
a Waar is deze leerling goed in? (zie ook paragraaf 4.1.3 van Gedragsproblemen in de klas in
het voortgezet onderwijs).
b Wat vindt deze leerling lastig? (zie ook paragraaf 4.1.4 van Gedragsproblemen in de klas in
het voortgezet onderwijs).
c Vergelijk dat wat je te weten bent gekomen over deze leerling met dat wat je in hoofdstuk 4
van Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs hebt gelezen.
Wat zijn de overeenkomsten?
Noem kenmerken, die je niet in de literatuur bent tegengekomen, maar die je bij de
geïnterviewde leerlingen hebt opgemerkt.
4.7 Literatuursuggesties
De boeken van Peter Vermeulen. Autisme-expert bij Autisme Centraal in Vlaanderen.
Hoofdstuk 5 ODD
De studenten lezen ter voorbereiding Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs,
hoofdstuk 5.
5.1 Onderwerpen
ODD
ODD-kenmerken, verschijningsvormen
ODD en comorbiditeit
Onderwijsbehoeften bij ODD
ODD en agressie
De invloed van docentgedrag
Externe hulp inschakelen?
5.2 Doelen
De student kan adequate oplossingen verzinnen om met boos en uitdagend gedrag om te gaan.
De student snapt dat een machtsstrijd niet leidt tot oplossingen en dat je met pedagogische tact
moet proberen de situatie op te lossen.
Lessuggesties
In het college kan het gaan over het omgaan met de complexe gedragingen van deze leerlingen.
Studenten bediscussiëren met elkaar hoe zij zouden omgaan met het gedrag van deze kinderen. Ook
een rollenspel met de studenten kan verhelderend werken.
5.3 Videosuggesties
Oppositional Defiant Disorder in the classroom: what does it look like (1 min. 44
sec.):
https://youtu.be/_ralk0IjJw8
Parent teacher tips. Triggers to avoid with defiant children or teens ODD (11 min.
47 sec.):
https://youtu.be/QNbTqP0u8yI
5.4 Opdracht ter voorbereiding op het college
De student bekijkt vier cases uit de praktijk. Voor elke casus moet de student het volgende aangeven:
welke acties onderneem je als docent direct en welke acties moeten nog volgen?
Casus 5.1
Je komt de klas binnen en ziet nog net dat Jorrit een klap geeft aan Jeroen. Jorrit is daarvoor van zijn
plaats afgelopen en staat te schreeuwen tegen Jeroen. Je weet dat Jeroen normaal gesproken
weinig ruzie heeft en Jorrit (ODD) des te meer.
Casus 5.2
Je hebt gehoord dat Armand (ODD) voor schooltijd een medeleerling heeft bedreigd en hem geld
afhandig heeft gemaakt. Armand is in de wijk gevreesd; hij heeft vaak een groep jongens om zich
heen waarmee hij de buurt onveilig maakt.
Casus 5.3
De docent laat de klas opruimen. Iedereen doet dat, behalve Samuel (ODD). Hij kijkt de docent aan
en gaat gewoon verder met zijn werk. Ook een herhaalde (algemene) oproep heeft geen effect.
Casus 5.4
Samantha zit tijdens je les (laatste lesuur van de dag) voortdurend te praten en heeft haar werk niet
af. Op de vraag of ze alles snapt vertelt ze dat dat zo is. Ze gaat echter nauwelijks aan het werk. Jij
zegt dat ze het werk moet afmaken. ‘Echt niet!’, zegt Samantha. Als het tijd is om op te ruimen,
ruimt ook Samantha op. Je zegt tegen haar: ‘Jij moet nog even blijven, hè?’ Ze reageert met ‘Dat ga
ik echt niet doen!’, staat op en loopt de klas uit.
Antwoordindicaties 5.4
Casus 5.1
De leerling uit de situatie halen als eerste handeling is verstandig. ‘Jorrit, loop eens even met mij
mee naar de gang.’ Daar kun je vragen wat er gebeurd is. Stel dat Jorrit de aanstichter is, dan
moet er gezien zijn stoornis en gedrag ook op langere termijn iets blijven gebeuren. Effectief is
gebleken: vastberaden, kalme terechtwijzing; leren herkennen en omgaan met frustratie;
consequent de regels hanteren; geweld nooit tolereren; het incident laten noteren; helpen bij
verzoening (dat kan deze leerling zelf waarschijnlijk moeilijk); uiteenzetten van de logische
gevolgen van het gedrag; leren uit de situatie weg te lopen (time-out nemen).
Casus 5.2
Als eerste kijken of dit klopt. Als dat zo is, tegen Armand zeggen dat je weet dat hij geld heeft
gekregen en dat dit terug moet. Geef hem de keuze of hij dit zelf doet of dat jij dit doet. Op de
langere termijn moet er meer gebeuren: registratie van het incident; Armand vragen hoe hij dit
soort problemen ook zou kunnen oplossen; de ouders inlichten.
Casus 5.3
Je kunt naar Samuel toe lopen en hem persoonlijk zeggen op te ruimen. Blijf niet wachten, dat
zou op een confrontatie kunnen uitdraaien. Complimenteer anderen en negeer Samuel even.
Grote kans dat hij nu wel gaat opruimen. Praat op langere termijn regelmatig met de leerling.
Vraag wat hem dwarszit. Vraag aan de leerling hoe hij denkt dat zijn gedrag overkomt. Help hem
inzicht krijgen in zijn gedrag. Zoek samen naar mogelijke oplossingen.
Casus 5.4
Geef de leerling een keuze: of je komt terug en maakt het werk af, of er gaat een bericht naar je
ouders en je komt er pas weer in als je het alsnog ingehaald hebt na schooltijd. De leerling kan
voor haar gevoel in controle blijven; er is een keus te maken. Voer bij alsnog weglopen de
consequentie meteen uit. Als ze blijft, laat haar het werk maken, complimenteer haar met de
slimme keuze en praat in een later stadium over dit soort gedrag. Blijf kalm en leg rustig uit wat
je verwacht. Voorkom een echte machtsstrijd, daar komt nooit een echte winnaar uit voort.
Desalniettemin moet de leerling leren zich te houden aan de regels.
5.5 Opdracht in de les
Samenwerkingsopdracht
1 Gesprek met een leerling met ODD/CD. Doel is om Dennis te laten zien dat zijn gedrag
grensoverschrijdend is. Bespreek met Dennis wat hij kan doen of laten om dit soort
incidenten te voorkomen.
a Maak groepen van 3 studenten.
b Bekijk de casus van Dennis in paragraaf 5.4 van Gedragsproblemen in de klas in het
voortgezet onderwijs, p. 129.
c Eén student is de leerling met ODD, één student is de docent en één student is de observant.
d De leerling is Dennis (zie de casus in paragraaf 5.4 van Gedragsproblemen in de klas in het
voortgezet onderwijs, p. 129). Er zijn twee mogelijkheden voor het rollenspel:
Dennis werkt mee en jullie komen tot een afspraak.
Dennis blijft dwarsliggen en gaat de confrontatie met jou aan.
Aandachtspunten bij het gesprek zijn:
Spreek samen met Dennis de regels af en maak samen de afspraak je hieraan te houden (bijv. handtekening).
Formuleer kleine doelen (op gedrag) en beloon ze als deze gehaald worden.
Geef directe feedback om extreem gedrag te corrigeren.
Geef ook hierbij aan welk gedrag je wel wilt zien.
Stel Dennis verantwoordelijk voor zijn gedrag, vraag hoe hij de schade denkt te herstellen.
Leer Dennis zich in anderen te verplaatsen: perspectiefneming.
Blijf kalm en bied structuur door consequent te zijn.
Voer geen strijd met Dennis.
Keur Dennis als persoon niet af, maar keur het gedrag af.
De observant geeft feedback op het gesprek op deze 9 punten.
5.6 Stageopdrachten
1 Ga in gesprek met de zorgcoördinator van de school.
2 Inventariseer in hoeverre de problematiek ODD/CD voorkomt op school.
3 Op welke manier gaat de school om met deze leerlingen:
a Is er een protocol?
b Wie zijn de betrokkenen (denk hierbij aan contact met de ouders, wijkagent, jeugdzorg
etc.)?
c Wat is de rol van de docent in het geheel?
5.7 Literatuursuggesties
Matthijs, W. (2011). Gedragsstoornissen bij kinderen en jongeren. Amsterdam: Hogrefe.
Hoofdstuk 6 Problematische gehechtheid
De studenten lezen ter voorbereiding Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs,
hoofdstuk 6.
6.1 Onderwerpen
Preventie van probleemgedrag
Hechting, wat is dat eigenlijk?
Jouw pedagogische relatie met deze leerlingen
Welke gedragingen kun je tegenkomen in je klas?
Gevolgen op sociaal-emotioneel gebied
Een gezamenlijke aanpak in je school: waarom is dat nodig?
Het gedrag van de leraar en de valkuilen
6.2 Doelen
De student is in staat het verschil tussen veilig gehechte kinderen en problematisch gehechte
kinderen te onderscheiden.
De student weet wat de ondersteuningsbehoeften zijn van problematisch gehechte kinderen en
kan hier in de voorbereiding van de les rekening mee houden.
De student kan de verbinding leggen tussen zijn recent ontwikkelde competenties als docent en
de eisen die problematisch gehechte kinderen aan hem stellen.
Lessuggesties Het verzorgen van een college over hechtingsproblematiek aan studenten, toekomstige docenten, is
niet eenvoudig. Vaak is er sprake van weinig voorkennis, weinig ervaring óf de kennis en ervaring die
mensen hebben is weinig positief. Toch is het opdoen van nieuwe inzichten in deze problematiek van
belang omdat dit invloed heeft op de attitude van (toekomstige) docenten. Als je weet hoe je het
kunt signaleren, als je hoort ‘dat het inderdaad niet gemakkelijk is’, als je handelingsadviezen
meekrijgt, dan stappen studenten anders een klas in, doen weer andere ervaringen op, wat
vervolgens weer een positieve invloed kan hebben op hun attitude richting de leerlingen.
Om dit bereiken is het van belang dat studenten, toekomstige docenten, zich vóór het college inlezen
in het fenomeen hechting, problematische hechting en de uitingsvormen. Tijdens het college kan dan
dieper worden ingegaan op de gevolgen in de klas, de aanpak in de klas en de problemen die zich
kunnen voordoen.
Om studenten een idee te geven wat verstoorde hechting kan aanrichten, is het ‘still face’-
experiment een aanrader. Al na zeer korte tijd zie je wat het met een kind doet als de moeder geen
responsief gedrag vertoont. Dit is gemakkelijk door te trekken naar een opvoeding waar dit ook niet
of te weinig gebeurt. Het effect zal desastreus zijn.
6.3 Videosuggesties
‘Still face’-experiment (2 min. 51 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=Btg9PiT0sZg
Vormen van gehechtheid (3 min. 28 sec.):
https://youtu.be/DH1m_ZMO7GU
NCRV Dokument: Kinderen van de Hondsberg (1): Céline (51 min.):
http://www.npo.nl/ncrv-dokument-kinderen-van-de-hondsberg-1/23-
10-2011/NCRV_1471803
6.4 Opdrachten ter voorbereiding op het college
1 Hechting is een complex proces. Dit gaat niet altijd goed. In dat geval wordt er gesproken
over problematische gehechtheid en in ernstige gevallen een hechtingsstoornis. Welke
gehechtheidspatronen zijn te onderscheiden?
2 Hoe ziet het gedrag van een veilig gehecht kind eruit?
3 Wat is waar te nemen op gedragsmatig en sociaal-emotioneel gebied bij onveilig gehechte
kinderen?
Antwoordindicaties 6.4
1 Veilig gehecht (ongeveer 60% van de bevolking);
Onveilig hechting, onder te verdelen in angstig-vermijdend gehecht (ongeveer 20%);
ambivalent (afwerend) gehecht (ongeveer 10%) en gedesorganiseerd gehecht (ongeveer
15%).
In extreme gevallen spreek je van een Reactieve Hechtings Stoornis (RHS): dit is een
psychische aandoening waarbij een jong kind er niet in slaagt een gehechtheidsrelatie aan te
gaan met zijn ouders of verzorgers. De stoornis komt alleen voor in extreme situaties van
verwaarlozing, mishandeling of frequente wisseling van verzorgers, en kan niet verklaard
worden door een ontwikkelingsachterstand. Een reactieve hechtingsstoornis komt naar
schatting bij 1% van de kinderen en jongeren voor.
2 Het gedrag van een veilig gehecht kind zal een evenwichtige mix laten zien van ‘losmaken’
van de verzorgers (exploring) en nabijheid zoekend gedrag. Het kind heeft een intern
werkmodel waarin mensen als betrouwbaar geclassificeerd zijn.
3 Onveilig gehechte kinderen verkeren in voortdurende staat van diepe angst (vaak onbewust)
en zijn zeer alert. Men noemt dat ook wel een overlevingsmodus. Daar hoort rekening
houden met anderen niet in thuis. Zij redeneren dan ook vanuit zichzelf. Wat goed is voor mij
is goed. In hun sociaal-emotionele ontwikkeling lopen ze achter.
6.5 Opdrachten in de les
Casus 6.1
Een moeder bericht in de social media het volgende: Na jaren onbegrip van alle leerkrachten op de
basisschool net de coördinator VO aan de telefoon gehad. Na info avond gesprek met mentor. Ze
komt op het VO gelijk in het 'zorgteam' zonder zorg zolang het goed gaat. Ze willen veel contact, er
zijn meer kinderen met hechtingsproblemen. Ook zijn er daar meer geadopteerde kinderen, ook
puberende kinderen. En straks een puberend geadopteerd kind met hechtingsproblemen: nieuwe
uitdaging:-)
1 Wat kun je verwachten op het gebied van gedrag, als je kijkt naar een kind met een
problematische hechting?
2 Welk gedrag je ook opgeschreven hebt bij de eerste opdracht, een kind met deze
problematiek stelt hoge eisen aan jouw docentgedrag. Bespreek in tweetallen aan welke
algemene ‘eisen’ je docentgedrag moet voldoen.
3 Bedenk samen een situatie in de klas, waarbij een leerling (met problematische hechting)
bepaald gedrag laat zien. Bedenk daarbij het in jullie ogen juiste docentgedrag en speel de
situatie uit voor de klas. Laat medestudenten hierop reageren of de situatie uitspelen zoals
zij hem zouden uitspelen.
4 Hoe zorg je als docententeam dat je aan de verwachtingen van de moeder uit de casus
voldoet? Welke problemen zou dit in de praktijk kunnen geven en hoe kun je daarop
anticiperen? Denk bijvoorbeeld aan afstemming tussen de verschillende vakdocenten.
Antwoordindicaties 6.5
1 Zie hoofdstuk 6 voor een uitgebreide beschrijving. Denk aan verbale agressie,
ongeconcentreerd zijn, uitspelen van school en thuis, niet tot leren (kunnen) komen, enz.
2 De docent moet een sensitieve wijze van interactie hebben, vriendelijk doch beslist zijn
(autoritatief leiderschap), duidelijke grenzen stellen, volgbaar zijn.
3 Eigen antwoorden.
4 De moeder van deze leerling heeft hoge verwachtingen omtrent het omgaan met deze
leerling. Betrek de moeder vanaf het begin bij het zoeken naar de juiste benadering van haar
dochter. De zorgcoördinator zal moeten zorgen voor afstemming binnen het docententeam
en frequent contact moeten onderhouden met de ouder(s). Dat moet vooral ook gebeuren
als er nog geen problemen zijn. Zo kun je een goede relatie opbouwen met de ouder(s).
6.6 Stageopdrachten
1 Omdat er sprake is van verschillende gradaties van problematische gehechtheid is het niet
altijd gemakkelijk deze leerlingen te (h)erkennen in de stagepraktijk. Toch is dit wél van
belang om te leren omgaan met deze doelgroep. Wanneer je in je stagepraktijk nog niet te
maken hebt met problematisch gehechte kinderen, ga dan in gesprek met je mentor of
zorgcoördinator en vraag naar zijn/haar ervaringen. Met welke gedragspatronen hebben zij
te maken gehad (zie paragraaf 6.2.1 van Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet
onderwijs, p. 150)? En het belangrijkste: hoe is daarmee omgegaan in de klas? Wat was
daarvan het effect? Hoe zag de schoolloopbaan van de betreffende leerling eruit? Probeer op
deze manier een beeld te vormen van problematische gehechtheid in de onderwijspraktijk.
2 Je bereidt een reguliere les voor. In de beginsituatie neem je mee dat er een problematisch
gehechte leerling in je klas zit. Waarheidsgetrouw. Is dit niet het geval, dan neem je fictief
een leerling in gedachten met behulp van de gedragspatronen uit paragraaf 6.2.1 van
Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs, p. 150 (Tip: kies een
gedragspatroon dat je lastig vindt). Bedenk per lesfase waar je expliciet aan moet denken om
aan de betreffende leerling tegemoet te komen. Denk aan docentgedrag, plaats in de klas,
structuur van de les, didactiek, enzovoort in iedere fase van de les.
3 Het werken met problematisch gehechte leerlingen is topsport. Het vraagt ingewikkelde
dingen van jou als docent: expliciet leiderschap, extreme betrouwbaarheid, sensitieve
responsiviteit, emotionele neutraliteit. Hoe sta jij hier op dit moment in je docentschap
tegenover? Zie je het als bedreiging? Uitdaging? Kans? Als je het als een bedreiging ziet, hoe
ga je hier vervolgens dan mee om?
4 Leerlingen met een problematische gehechtheid kunnen lastig in de omgang zijn. Ze komen
vaak in conflict met hun omgeving. Hoe gaat je stageschool hiermee om? Is er expertise op
dit gebied? Hebben deze kinderen extra begeleiding? Is er van tevoren bedacht wat men
doet als deze leerlingen ‘ontsporen?’ Welke aanbevelingen zou jij doen voor deze school?
Antwoordindicaties 6.6
1 Eigen antwoorden.
2
Activiteiten van de docent Activiteiten van de leerlingen
inleiding
leskern
verwerkingsfase
afsluiting
Denk aan de specifieke behoeften van deze leerlingen in elke fase van je les! Wees
betrouwbaar (loop niet zomaar de klas uit en zorg dat je je spulletjes voorbereid en op orde
hebt), overdenk de juiste plaats van de leerling in de klas (wat is het veiligste plekje?), houd
rekening met het informatieverwerkingsniveau en -tempo (kinderen met
hechtingsproblematiek hebben vaak een achterstand), wees betrouwbaar door het duidelijk
structureren (verbaal en visueel) van de les en dit consequent na te leven, zorg dat je de
overgang naar de volgende les eventueel mee begeleidt (de leerling iets eerder of iets later
de klas laten verlaten om overprikkeling te voorkomen), zorg dat je je les duidelijk opstart en
ook weer duidelijk afsluit.
3 Eigen antwoorden.
4 Eigen antwoorden.
Voor verdere adviezen kunnen de studenten paragraaf 6.6 van Gedragsproblemen in de klas in het
voortgezet onderwijs raadplegen.
6.7 Verrijkingsopdrachten
1 Er zijn diverse websites voor ouders van problematisch gehechte kinderen. Dit komt omdat
lotgenotencontact erg belangrijk blijkt. Voorbeelden van dergelijke sites zijn:
http://alshechtennietvanzelfgaat.nl en http://www.deknoop.org. Bezoek deze websites en
bestudeer de ervaringen van ouders: hoe is de hechting verlopen? Wat verliep ‘anders’? Hoe
ging het op school? Wat werkt(e) in de omgang met hun kind?
2 Zoek in literatuur naar de verschillen tussen ADHD/ODD en problematische gehechtheid.
Waar zie je overeenkomsten en waar verschillen? Bij welk specifiek gedrag zou jij denken aan
problematische gehechtheid? Tip: neem ook de zogenaamde risicofactoren in ogenschouw.
Antwoordindicaties 6.7
1 Eigen antwoorden.
2 Eigen antwoorden.
6.8 Literatuursuggesties Egmond, G. van (2009). Verbinding verbroken. Adoptie en adolescentie. Amsterdam: Ambo
Thoomes-Vreugdenhil, A. (2012). Hechtingsproblemen bij kinderen. Houten: LannooCampus.
Als hechten niet vanzelf gaat:
www.alshechtennietvanzelfgaat.nl
De knoop:
www.deknoop.org
Hoofdstuk 7 Probleemgedrag met een speciale oorzaak
De studenten lezen ter voorbereiding Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs,
hoofdstuk 7.
7.1 Onderwerpen
Wat zijn traumatische gebeurtenissen?
PTSS
Vlaggensysteem
Voor een veilig thuis en Centrum seksueel geweld
Een vluchteling/asielzoeker in je klas
Onzichtbare koffer, traumabril: kijken naar gedrag van getraumatiseerde leerlingen
De digitale wereld: sexting, sextorsion, grooming en loverboys
7.2 Doelen
De student heeft kennis over de handelingswijzen binnen de onderwijspraktijk wanneer er
sprake is van seksueel misbruik, kindermishandeling en PTSS.
De student kent het protocol dat gebruikt wordt om mishandeling, seksueel misbruik, eerwraak
en huiselijk geweld te melden.
De student is op de hoogte van de meest gangbare instanties op het gebied van melding van
kindermishandeling, zoals: Voor een veilig thuis (www.vooreenveiligthuis.nl), het Centrum
Seksueel Geweld (www.centrumsekueelgeweld.nl).
Zowel Voor een veilig thuis als het Centrum Seksueel Geweld zijn 24/7 telefonisch te bereiken op
respectievelijk 0800-2000 en 0800-0188.
De student kent het belang van psycho-educatie op deze gebieden en kan hier voorbeelden van
geven die bruikbaar zijn in de klassensituatie.
Lessuggesties
Het aan de orde stellen van kindermishandeling en seksueel misbruik tijdens colleges is ingewikkeld.
Studenten hebben altijd wel iets meegemaakt. Misschien niet zozeer zelf, maar dan wel bij anderen
of tijdens stage-ervaringen. Naast het feit dat studenten moeten worden ingelicht over
uitingsvormen van kindermishandeling en misbruik en dat ze moeten leren hoe ze (procedureel)
dienen te handelen, is het ook van belang veel tijd in te ruimen voor het uitwisselen van ervaringen
en bespreken van casuïstiek.
7.3 Videosuggesties
Korte film over PTSS ten gevolge van misbruik (5 min. 44 sec.):
https://youtu.be/HkLDkb1OnWA
PTSS (4 min. 21 sec.):
https://youtu.be/iKLBWhb1wuQ
Everybody knows Sarah (1 min. 05 sec.):
https://youtu.be/ThxmgXMBpoM
‘Scholen vrezen grote toestroom vluchtelingen’ (2 min. 20 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=YlqNTkuUq_s
‘Scholen kunnen toestroom vluchtelingen nauwelijks aan’ (2 min. 21 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=sRXNKGaXtSI
‘Sollicitatietraining op de ISK’ (3 min. 17 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=iOcEI7fFhA0
‘Omgaan met getraumatiseerde leerlingen moet je leren’ (2 min. 17 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=OS94jEEo1qc
Wat is sexting (1 min. 58 sec.):
https://youtu.be/zqXRFu1PY2Q
7.4 Opdrachten ter voorbereiding op het college
Casus 7.1
Sandra (19 jaar, mbo) heeft zich tijdens het chatten laten overhalen tot pikante handelingen voor de
webcam. De dader wilde dat ze de keer daarna nog verder zou gaan, anders zette hij de beelden op
Facebook. Sandra dacht er lang over na, maar gaf de dader uiteindelijk zijn zin.
1 Waarom willen jongens en meisjes die hiervan het slachtoffer zijn daar niets over vertellen,
denk je?
2 Hoe denk jij dat ‘de gemiddelde’ puber en adolescent denkt over meisjes die naaktfoto’s
rondsturen? En over degenen die deze foto’s verspreiden? Hoe denk jij er zelf over?
3 PTSS wordt nogal eens verward met bijvoorbeeld ADHD. Dat is niet vreemd. De gedragingen
kunnen op elkaar lijken. Toch is het belangrijk om traumagerelateerd gedrag te herkennen.
Waarom is dat belangrijk?
4 Download van de site van het Nederlands Jeugd Instituut de lijst voor het signaleren van
kindermishandeling en bestudeer de kenmerken.
5 Overdenk jouw ervaringen met kindermishandeling. Heb je ooit iets gezien, meegemaakt (bij
jezelf of bij een ander), in je jeugd of misschien al op school tijdens een stage?
6 Download de app meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld van de Rijksoverheid. Je
vindt hem in de appstore of op Google Play Store onder de naam Meldcode 5/Meldcode
VWS. Doorloop de app eens. Zo ben je snel op de hoogte van de te nemen stappen.
7 De vluchtelingstroom is een actueel probleem met als gevolg dat vluchtelingenkinderen in
Nederland in het onderwijs instromen. Zijn docenten hier wel voldoende op voorbereid?
a Ontwerp verschillende interviewvragen met betrekking tot vluchtelingen(problematiek)
en onderwijs.
b Interview een docent op een ISK (internationale schakelklas)school.
c Beschrijf concrete aanbevelingen/handelingsadviezen die je vanuit het interview hebt
meegekregen.
Antwoordindicaties 7.4
1 De schaamte is uiteraard enorm (casus 7.1). Pubers en adolescenten blijken banger voor de
reacties uit hun omgeving dan voor de gevolgen van ‘verder gaan.’ Er zijn zelfs gevallen
bekend van meisjes die liever de prostitutie ingingen onder deze dreiging dan het aan
ouders, vrienden of docenten te vertellen.3
2 De meeste pubers en adolescenten vinden de meisjes dom, zielig, vies, slecht, hoeren,
sletten. De verspreiders wordt nauwelijks iets kwalijks genomen. Een omgekeerde moraal
dus.
3 Traumagerelateerd gedrag moet onderkend worden omdat deze leerlingen snel in een
negatieve spiraal kunnen komen. Lees daarvoor blz. 166 van Gedragsproblemen in de klas in
3 Genova, M. (2015). Sexy selfies.
het voortgezet onderwijs. Bij PTSS door seksueel geweld is het risico groot om opnieuw
terecht te komen in een vorm van seksueel geweld.4
4 NJI.
5 Eigen antwoorden. Een vraag die moeilijk kan zijn voor sommige studenten. Begeleid deze
discussie goed.
6 Eigen antwoorden.
7 Eigen antwoorden.
7.5 Opdrachten in de les
Casus 7.2
Laura( 17 jaar, vwo) is een tijd verliefd geweest op Casper. Ze heeft hem toen via WhatsApp een paar
pikante foto’s van zichzelf gestuurd. Nadat het een paar weken uit was, verschenen de foto’s in de
groepsapp van de klas en daarvandaan op nog veel meer telefoons. Vanaf dat moment werd Laura
uitgemaakt voor slet en vies wijf.
1 Wat vind je van de opvatting van Laura’s medescholieren? Bespreek met je
medestudenten wat zij hiervan vinden.
2 Laura klopt aan bij haar mentor. Als jij haar mentor was, waarheen verwees je haar dan?
Wat voor verdere acties zou je ondernemen? Valt dit onder seksueel geweld volgens
jou?
Casus 7.3
Janvier is 17 jaar. Hij woont nog bij zijn ouders. Die hebben al jarenlang forse ruzies met elkaar. Ze
schreeuwen en slaan elkaar geregeld. Zijn vader schreeuwt ook vaak tegen hem, vooral als hij te
veel gedronken heeft, iets wat regelmatig voorkomt. De politie heeft al enkele keren voor de deur
gestaan, gebeld door de buren. Ook Jeugdzorg is langs geweest, maar Janvier durfde niets te
vertellen, bang dat ze hem uit huis zouden plaatsen. Bij de ruzies tussen vader en moeder was hij er
wel eens tussen gesprongen, maar daarbij had hij ook klappen gekregen. Tegenwoordig vlucht hij
naar zijn vrienden of sluit zich in zijn kamer op. Janvier blowt flink, daardoor voelt hij zich voor een
korte tijd beter. Hij is begonnen met spijbelen. School en ook andere dingen interesseren hem
steeds minder. Hij slaapt slecht, heeft nachtmerries en is opvliegender dan vroeger.
3 Je merkt dat Janvier vaak niet aanwezig is in je lessen. Als hij er wel is, doet hij onverschillig.
De wietlucht rondom hem is goed te ruiken. Zijn gedrag is duidelijk anders dan vorig jaar.
Wat voor actie onderneem je? Praat er over met je medestudenten.
Casus 7.4
Yosef (13 jaar, vmbo) woont in een kinderasielgroep. Hij is, toen hij 8 jaar was, zonder ouders naar
Nederland gekomen. Zijn ouders hadden hem meegegeven aan mensensmokkelaars. Hij heeft een
4 Bikanic, I. (2016).
tijd in een vluchtelingenkamp in Sudan gewoond. Hij had daar geen familie en wist niet hoe lang hij
daar moest blijven. Uiteindelijk is hij op een lange en gevaarlijke tocht meegenomen naar
Nederland. Eerst te voet en daarna in een rubberbootje de Middellandse Zee over. Op zijn elfde
kwam hij in ons land aan. Hier heeft hij in verschillende opvanglocaties gewoond. Op school maakt
hij een boze en gesloten indruk. Hij heeft een kort lontje en is regelmatig betrokken bij
vechtpartijtjes en legt de schuld daarna altijd bij anderen. Hij reageert overal op en ziet niet dat
anderen zich aan hem storen. De docenten zien een jongen die doet alsof hij onaantastbaar is en
niets hem kan raken. Toch is hij soms ook net een hulpeloos klein jongetje.
Vrij naar: Coppens, L. (2016). Lesgeven aan getraumatiseerde kinderen. Amsterdam: SWP uitgevers.
4 Hoe kun je het gedrag van Yosef begrijpen in het licht van de traumatische ervaringen die hij
heeft meegemaakt? Kijk eens door de traumabril, hoe kun je zijn gedrag dan begrijpen en
hoe kun je er het beste op reageren? Door traumasensitief les te geven help je Yosef zich
veiliger te voelen en meer controle over zijn gedrag te ontwikkelen.
Antwoordindicaties 7.5
1 Casus 7.2, Laura. Eigen antwoorden. Probeer de omgekeerde moraal (meisje is dom en een
hoer; degenen die foto’s doorsturen zijn stoer) aan de orde te stellen.
2 Naar mijn idee valt dit onder seksueel geweld. De mentor moet de gebeurtenis doorgeven
aan de schoolleiding. Deze stelt de ouders op de hoogte. De mentor of de schoolleiding
praten met alle betrokkenen: slachtoffer, leerlingen waarvan men weet dat ze de foto’s
doorgestuurd of in bezit hebben, ouders en politie. Er wordt bekeken of aangifte mogelijk is.
Hopelijk heeft de school hiervoor al een preventief kader. Zo niet, dan moet er bekeken
worden hoe de school deze vorm van mediamisbruik kan opnemen in de lessen.
Voor het verwijderen van de foto’s op sociale media kan eventueel verwezen worden naar
www.internetsporen.nl
3 Janvier (casus 7.3) zou door zijn frequente afwezigheid, veranderde gedrag en wietlucht alle
alarmbellen moeten laten rinkelen. De mentor moet samen met de zorgcoördinator in
gesprek met Janvier en bekijken welke stappen noodzakelijk zijn.
4 Yosef (casus 7.4). Veel van het gedrag van Yosef komt door (onverwerkte) traumatische
ervaringen. Dat wil niet zeggen dat we alle uitingsvormen goed vinden, maar we zullen
vooral voor een ondersteunende omgeving moeten zorgen. Gesprekken voeren met Yosef
hoe hij anders kan reageren en hoe reacties van anderen bedoeld zijn. Ook heeft Yosef
misschien wel aanvullende therapie nodig en moet hij aangemeld worden bij een
behandelaar. De zorgcoördinator moet in ieder geval op de hoogte gebracht worden van de
moeilijkheden die Yosef ondervindt. Er moet contact gezocht worden met het
zorgadviesteam van de school en vooral bij de vertegenwoordiger uit de jeugdhulpverlening.
Via het ZAT of ondersteuningsteam zoals het steeds vaker heet, kan samenspraak ook snel
tot stand komen met de jeugd-ggz in de regio. In sommige regio's zijn ook zogenaamde
wijkteams in opkomst, al dan niet geïntegreerd in de Centra voor Jeugd en Gezin die de
afgelopen jaren tot ontwikkeling zijn gekomen. Die wijkteams zijn echter in de praktijk voor
het voortgezet onderwijs niet echt van belang.
7.6 Stageopdrachten
1 Het handelen in het geval van (vermoedens van) kindermishandeling is niet gemakkelijk.
Mensen weten niet altijd wat hun rol is, waartoe ze verplicht zijn, en het gebeurt daardoor
zelfs wel eens dat vermoedens worden genegeerd! Ga op je stageschool in gesprek met je
stagebegeleider of een andere docent. Vraag hoe er op jouw stageschool wordt gehandeld in
geval van kindermishandeling. Kennen docenten de meldcode kindermishandeling en
huiselijk geweld?
2
(Zie ook https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huiselijk-geweld/inhoud/meldcode).
Wie doet wat, wat zijn de wegen, wie moet er melden, wie gaat er melden, wat gebeurt er
daadwerkelijk in de praktijk? Wat kan jouw collega hierover vertellen?
3 Bekijk op je stageschool hoe het in de praktijk geregeld is als zich een casus als die van Laura
(casus 7.2) voordoet. Is er een sociaal veiligheidsplan? Dat is verplicht sinds schooljaar 2015-
2016. Is er een protocol om hiermee om te gaan? Vraag na of vakdocenten op de hoogte zijn
van dit protocol: weten ze wat erin staat? Weten ze het te vinden?
Antwoordindicaties 7.6
1 Eigen antwoorden.
2 Eigen antwoorden.
7.7 Verrijkingsopdracht
Asielzoekers zijn heel vaak vluchtelingen. Degenen die hier mogen blijven komen vaak uit
oorlogsgebieden of behoren tot een onderdrukte en vervolgde bevolkingsgroep. De schokkende
gebeurtenissen die ze hebben meegemaakt, leiden in sommige gevallen tot een trauma. Als dat niet
vanzelf overgaat, spreekt men van PTSS. Lange tijd heeft men gedacht dat therapie hen moest
helpen hun trauma’s te verwerken. Inmiddels weet men dat de school veel kan bijdragen aan herstel.
Een belangrijke taak voor alle docenten dus!
1 Zoek uit welke zaken de school/docenten kunnen bijdragen aan een goede opvang en herstel
van deze jongeren.
Tip: Cursus steun aan vluchtelingenjongeren: https://t.co/gsrmzWPzAb.
Een demo kun je hier bekijken:
https://www.augeo.nl/demo/Promo%20Cursus%20Vluchtelingenjongeren.
7.8 Literatuursuggesties Het boek Lesgeven aan getraumatiseerde kinderen (2016) van Coppens en Kregten. Hoewel het boek
bedoeld is voor het basisonderwijs, staat er toch veel bruikbare informatie in.
Genova, M. (2015). Sexy selfies. Over sexting, geheime chats en cyberpesten. Meppel: Just Publishers.
Het heeft invloed op alles. Kinderrechtencollectief (2016). Te downloaden via
http://www.kinderrechten.nl/images/13/477.pdf.
Hoofdstuk 8 Angststoornissen, depressie, compulsieve,
trauma en stressgerelateerde stoornissen
De studenten lezen ter voorbereiding Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs,
hoofdstuk 8.
8.1 Onderwerpen
Angststoornissen
Sociale fobie
Selectief mutisme
Gegeneraliseerde angststoornis
Separatie angst
OCD
PTSS
Depressie
8.2 Doelen
De student is in staat vanuit zijn kennis over angst adequaat te handelen als docent binnen de
onderwijspraktijk.
De student is in staat vanuit zijn kennis over depressie bij jongeren adequaat te handelen als
docent binnen de onderwijspraktijk.
De student is in staat vanuit zijn kennis over PTSS bij jongeren adequaat te handelen als docent
binnen de onderwijspraktijk.
De student kent de actualiteit rondom vluchtelingenproblematiek en kan zijn handelen in de
onderwijspraktijk daarop afstemmen.
De student kan het verschil benoemen tussen internaliserende en externaliserende problematiek
en de consequenties voor de onderwijspraktijk.
De student kent het belang van psycho-educatie en kan hier voorbeelden van geven die
bruikbaar zijn in de klassensituatie.
8.3 Videosuggesties
Leraar24 Depressie (10 min. 42 sec.):
https://www.leraar24.nl/video/2357/studio24-depressie
Leraar24 Een scholier komt aan het woord (5 min. 34 sec.):
https://www.leraar24.nl/video/2361/depressie-het- verhaal-van-een-jongere
I had a black dog; his name was depression (4 min. 19 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=XiCrniLQGYc
Leraar24 Frits Boer over angststoornis (8 min. 26 sec.):
https://www.leraar24.nl/video/1976/kind-in-de-klas-met-een-angststoornis
UMC Utrecht Selectief mutisme (6 min. 46 sec.): https://youtu.be/ct_hlWOEIAQ
Selective mutism awareness. Een meisje vertelt (3 min. 36 sec.):
https://youtu.be/Nh-9MX6MPls
OCD a short film (8 min. 53 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=RLo_JkcSGyw
8.4 Opdrachten ter voorbereiding op het college 1 Studenten bekijken de video OCD, a short film (zie Videosuggesties) thuis en schrijven op hoe
deze stoornis te herkennen zou kunnen zijn in de klas.
2 Studenten bekijken de video over depressie (I had a black dog) thuis en schrijven op hoe deze
stoornis te herkennen zou kunnen zijn in de klas.
3 Bekijk ook de andere filmpjes uit de lijst Videosuggesties. Welke zaken wist je nog niet?
4 Bekijk de casus 8.1. Het gedrag van Sarah is je opgevallen. Welke actie zou jij als docent
ondernemen?
Casus 8.1
Sarah is al weken erg somber. Aan het begin van het schooljaar was ze eigenlijk altijd vrolijk en
kletste en lachte veel met haar vriendinnen. Tegenwoordig is ze nergens meer enthousiast voor te
krijgen. In de pauze zit ze vaak alleen. Als ze wel bij haar vriendinnen zit, is ze stil en staart voor zich
uit. Ze maakt haar huiswerk niet, want ‘dat heeft toch allemaal geen zin, omdat ze niks kan’. In de
les is ze stil en een beetje afwezig, maar je hebt verder nauwelijks last van haar gedrag.
Antwoordindicaties 8.4
1 Eigen antwoorden.
2 Eigen antwoorden.
3 Eigen antwoorden.
4 Eigen antwoorden.
8.5 Opdrachten in de les
a Lees casus 8.2 en beantwoord de vragen.
Casus 8.2 ‘Bo’
“Ik ben Bo en ik ben 12 jaar oud. Ik zit in een havo 1 klas van een school voor leerlingen met
autisme. Er zitten bij mij in totaal, met mijzelf meegerekend, 10 kinderen in de klas. De kinderen in
mijn klas hebben ook allemaal een vorm van autisme, maar dat is niet het enige. Sommige jongens
in mijn klas hebben ADHD, dan ben je soms heel druk, zonder dat je daar iets aan kan doen, je doet
dit niet expres. Er zitten ook twee meisjes bij mij in de klas. Anne en Plien. Zij zijn erg lief, en zorgen
voor mijn boeken. Als ik iets nodig heb pakt Plien dit vaak voor mij. Of het nu een boek, een pen of
een papiertje is, Plien geeft dit altijd aan mij.
Op de basisschool had ik ook een ‘buddy’ die alles aan mij gaf als ik iets nodig had. In deze klas zaten
meer kinderen en was het vaak drukker. Ik ben redelijk lang niet naar school geweest, omdat ik last
had van mijn buik en mijn hoofd. Ik had allemaal pijn die eigenlijk niet te verklaren was. Nu ga ik al
vanaf het begin van het jaar heel vaak naar school. Af en toe heb ik nog wel last van ziek zijn. Maar
iedereen om mij heen, mijn vader en moeder en mijn meesters en juffen zijn heel trots op mij,
omdat ik nu weer zo vaak op school ben. Ik maak alleen geen toetsen op school. Dat vind ik eng. Dan
sla ik dicht. En als de meester iets aan mij vraagt ben ik bang om te antwoorden. Ik knik ja of nee. Ik
weet eigenlijk niet zo goed waar mijn angst vandaan komt, maar als iemand iets aan mij vraagt waar
ik geen ja of nee op kan knikken, verstijf ik helemaal. Mijn moeder zegt dat ik niet te behandelen
ben. De psycholoog noemt mij ‘niet coöperatief’. Ik snap best wat hij bedoelt. Het moeilijke is juist
dat dit voor mij het grootste probleem is.
Nu heb ik een meester die heel erg zijn best doet om mij te helpen en te begrijpen. Alleen dit lukt
hem nog niet zo goed. Hij zegt tegen mij dat hij mij graag wilt helpen, en dat ik dan wel mee moet
werken. Alsof dat zo gemakkelijk is? Ik wil het wel, maar het lukt me niet. Ik mag nu de toetsen mee
naar huis nemen, maar dat is eigenlijk voor spek en bonen. Toetsen die mee naar huis gaan tellen
niet mee. Dus als ik het goed begrepen heb kan ik ook niet over naar het volgende jaar. Dat vind ik
echt heel jammer, en hierdoor ga ik me steeds slechter voelen. Inmiddels ben ik weer steeds vaker
thuis. Ik zit niet lekker in mijn vel, en dat ziet de meester ook. Hij kan er niets aan doen, hij doet zijn
best. Eigenlijk vraag ik mij af wat ik nog te doen heb op school. Een kind dat niet praat en ook bijna
niet beweegt, niet van haar plek komt, en niet kan communiceren met de meester of de andere
kinderen, kan toch niet slagen voor het havo-diploma?
Die vraag gaat mijn meester nu proberen te beantwoorden. Hij begrijpt wel dat ik heel graag wil
leren, en ook dat ik net als mijn klasgenoten naar het volgende jaar wil. Maar op deze manier gaat
me dat niet lukken, en daar voel ik mij steeds verdrietiger over worden. Depressief noemen mijn
ouders en de dokters dat. Dus ik ben Bo, autistisch, depressief en selectief mutist. Dat laatste
betekent dat ik niet praat, en eigenlijk niet beweeg. Ik ga dus ook niet naar de wc als ik moet. Mijn
moeder heeft hiervoor grote luiers voor grote kinderen gekocht. Gelukkig heb ik dit jaar nog geen
ongelukje gehad, dat zou pas echt erg zijn. Ik hoop dat de meester mij op weg kan helpen, zodat ik
niet meer voor spek en bonen in de klas zit, maar net als de andere kinderen een toekomst heb.”
Bron: ‘Selectief Mutisme, de stilte in het onderwijs’, J. Bouman (2015).
Vragen behorende bij casus 8.2
a Bo vindt dat zij autistisch, depressief en selectief mutist is. Welke kenmerken van deze
stoornissen zijn in de casus terug te lezen?
b Stel, je bent mentor van Bo.
Hoe zou jij een kennismakingsgesprek met Bo voeren?
Zou je de labels die ze zichzelf toekent meenemen in het gesprek?
Hoe bereid je je gesprek voor?
c Welke handelingsadviezen kun je geven die je zelf zou kunnen toepassen in de klas?
Antwoordindicaties 8.5
Casus 8.2
a Kenmerken autisme: geen overzicht hebben (doordat je geen samenhang ziet), waarschijnlijk
ook last van te veel prikkels (overprikkeling). Kenmerken selectief mutisme: angst om te
praten en dit op zo’n moment ook echt niet kunnen. Kenmerken depressie: hoofd- en
buikpijn, niet lekker in je vel zitten, steeds somberder worden, piekeren over de toekomst.
b Mogelijke antwoorden:
Leg de nadruk op het feit dat het goed van haar is dat ze er nu is. Dat je begrijpt hoe
lastig dit voor haar is maar dat ze het toch maar voor elkaar heeft gekregen. Bied hulp
aan, maar zonder de toevoeging ‘je moet dan wel meewerken’. Vraag of Bo zaken kan
opschrijven die haar zouden helpen. Probeer zo een voorzichtig contact tot stand te
brengen.
Bo zegt zelf waarschijnlijk niets tijdens het gesprek, ze heeft immers selectief mutisme.
Beter is om de diagnoses niet te noemen of slechts zijdelings. Richt je vooral op ‘het
meisje’ en niet op haar beperkingen.
De student zou zich in zo’n geval een moeten inlezen in de aard van de stoornissen.
Globale kennis is absoluut nodig.
c De student kan daarbij zaken noemen als: niet proberen om haar aan het spreken te krijgen,
zorgen dat buddy’s beschikbaar zijn, wel eisen blijven stellen (geen eisen verlagen omdat ze
al zo ‘zielig’ is). Veilig klimaat scheppen (extra alert zijn op die veiligheid: zelf voorspelbaar
zijn, vaste lesindeling, opletten of er geen pestgedrag ontstaat, enz.).
b Fight, flight, freeze
a Beschrijf enkele voorbeelden waarin jij zelf vlucht, vecht en/of bevriest.
b Vergelijk dit daarna met je studiegenoten. Wat zijn de verschillen en overeenkomsten en
waar ligt dat aan?
c Koppel jullie reacties aan internaliserend en externaliserend gedrag zoals in tabel 8.1.
d Zie je verschillen in beantwoording wat betreft sekse?
e Wanneer een leerling steeds op een bepaalde manier reageert (bijv. steeds ‘vechten’), wat
kun je dan doen in de klas? Werk dit uit voor alle drie de reacties.
Tabel 8.1 Internaliserend en externaliserend gedrag
Internaliserende reactie Man/vrouw
verhouding
Externaliserende reactie Man/vrouw
verhouding
Ik liep weg … V Ik schold terug toen…. M
Antwoordindicaties 8.5
Fight, flight, freeze
Eigen antwoorden.
8.6 Stageopdrachten
1 De student onderzoekt op zijn/haar stage of er leerlingen zijn met een in hoofdstuk 8 van
Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs genoemde stoornis. De student
observeert de leerling met behulp van een observatieformulier en vergelijkt de observatie
met de kenmerken in het boek. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen?
2 De student verdiept zich in het dossier van een leerling met een depressie. De student
interviewt de mentor van deze leerling en bevraagt de mentor onder meer op onderstaande
punten:
a Welke handelingsadviezen zijn er gegeven aan docenten?
b Welke handelingsverlegenheid ervaren docenten ten aanzien van deze leerling?
c Op welke manier en met welke regelmaat is er contact met ouders?
Antwoordindicaties 8.6
1 Eigen antwoorden.
2 Eigen antwoorden.
8.7 Verrijkingsopdracht
Onderzoek de mogelijke oorzaken van angst. Koppel deze oorzaken aan het begrip attributie en
betrek daarbij het GGGG-model (zie bijlage 2). Wat kun je hier vervolgens als docent mee in de
onderwijspraktijk?
8.8 Literatuursuggesties
Boer, F . (2012). Angst bij kinderen. Houten: LannooCampus.
Güldener, M. (2012). Selectief mutisme bij kinderen. Als een kind soms niet praat. Houten:
LannooCampus.
Stikkelbroek, Y.(2012). Depressie bij kinderen. Als een kind prikkelbaar en somber is. Houten:
LannooCampus.
Vegt, E. van der; Loonstra, J.H. (red). (2010). Stille leerlingen zeggen veel. Omgaan met leerlingen die
lijden aan depressies, angsten, fobieën, trauma’s of eetstoornissen. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
Hoofdstuk 9 Faalangst
De studenten lezen ter voorbereiding Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs,
hoofdstuk 9.
9.1 Onderwerpen
Faalangst
Kenmerken, verschijningsvormen
Welk gedrag kun je tegenkomen?
Onderwijsbehoeften bij jongeren met faalangst
De invloed van docentgedrag
Faalangsttrainingen
9.2 Doelen
De student is zich ervan bewust dat docentgedrag faalangst kan aanwakkeren of in stand
houden.
De student is zich bewust van het feit dat docentgedrag vaak de sleutel is tot oplossingen of op
zijn minst zorgt voor een beter werkbare situatie, c.q. ondersteuning voor de leerling.
De student kan verschillende soorten faalangst onderscheiden: actieve en passieve faalangst,
cognitieve faalangst, sociale faalangst, motorische faalangst.
Lessuggesties
Laat studenten ook kennisnemen van de diverse faalangstmethoden die er zijn, zoals Sidderkuur5,
Lefgasten6, enz.
9.3 Videosuggestie
Ivo Mijland over faalangst in de brugklas (14 min. 21 sec.):
https://www.leraar24.nl/video/1846/studio24-faalangst#tab=0
9.4 Opdrachten ter voorbereiding op het college
Casus 9.1
Frans ( 16 jaar, 3 havo) heeft het moeilijk op school. Hij heeft voor 4 vakken een dikke onvoldoende:
Engels, Nederlands, wiskunde en scheikunde. Dat zie je in de klas niet aan hem. Hij is schijnbaar
vrolijk, heeft een grote mond en is altijd in voor grappen en grollen.
5 CPS Academy. 6 Crul, P. & Koog, J. van der (2015). Lefgasten. Een praktijkboek over een effectieve aanpak van faalangst in het middelbaar onderwijs.
Huiswerk voor de vier vakken die onvoldoende zijn maakt hij vrijwel nooit.
Het lijkt wel of het hem niet interesseert dat hij onvoldoendes heeft. Voor de overige vakken maakt
hij zijn huiswerk vrijwel altijd.
1 Het gevaar bestaat dat de docenten Frans als een ongemotiveerde, luie flierefluiter gaan
zien. Op zich is dat niet onbegrijpelijk. Zijn mentor heeft zich echter in de zaak verdiept en
komt je vertellen dat hij faalangst heeft. Welke vorm van faalangst zou hij kunnen hebben?
a Cognitieve faalangst of b Sociale faalangst?
Als je voor antwoord a hebt gekozen, geef dan aan of het passieve of actieve faalangst is
en waarom.
Als je voor antwoord b hebt gekozen, motiveer dan je antwoord met argumenten uit
hoofdstuk 9 van Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs.
2 Welke soort feedback kun je Frans (zie casus 9.1) het best geven?
3 Heb je wel eens bekeken of jij in je lessen faalangstige leerlingen goed ‘bedient’? Het kan
namelijk zo zijn, dat je (onbedoeld) faalangst in stand houdt of misschien zelfs veroorzaakt.
Download de docenttest faalangst en vul die voor jezelf in.
http://dl.dropbox.com/u/3452045/gedragsproblemenopschool.nl/zelftest%20leerkrachtaang
4 Download na invullen het antwoordformulier. Tot welke conclusie ben je gekomen over je
eigen docentgedrag?
Antwoordindicaties 9.4
1 Passieve faalangst. Zie ook paragraaf 9.3 van Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet
onderwijs.
2 Feedback die procesgerelateerd is en die zeer specifiek laat zien wat een leerling al kan.
Koppel ook inspanning aan resultaat, gebruik ‘groeitaal’ en spreek hoge (maar wel
realistische) verwachtingen uit: ‘Dit kun je nog niet, maar dat komt zeker’, ‘Morgen leg ik het
nog een keer uit, dan snap je het waarschijnlijk wel’.
3 Eigen antwoorden. Ingevuld formulier over docentgedrag.
4 Docentgedrag is vaak de sleutel. Je hebt nu inzicht in eigen handelen. Kies daarop
voortbouwend één verbeterpunt en ga ermee aan de slag in de praktijk.
9.5 Opdrachten in de les
Maak een observatieformulier Faalangst voor docenten waarbij ze één leerling observeren. Dit
formulier moet te gebruiken zijn bij het vermoeden van faalangst ter indicatie voor verder
onderzoek.
Zorg voor drie aspecten in het formulier:
a Prestatiefaalangst: Passieve faalangst en actieve faalangst.
b Sociale faalangst.
Antwoordindicatie 9.5
Eigen antwoorden. De studenten hebben een observatieformulier Faalangst ontworpen.
Aandachtspunten voor de groep
Probeer met elkaar zo veel mogelijk aspecten te benoemen die observeerbaar zijn voor
docenten.
Zorg voor een 5-puntsschaal.
Gebruik je eigen formulier als je een leerling met faalangst gaat observeren (zie
Stageopdracht).
9.6 Stageopdracht
Film een les in een klas waarin een leerling zit met faalangst. Gebruik het door jullie ontworpen
observatieformulier.
a Welk gedrag waarover je gelezen hebt in hoofdstuk 9 van Gedragsproblemen in de klas in het
voortgezet onderwijs zie je terug?
b Wat kun je hieraan doen als docent?
Antwoordindicaties 9.6
Eigen antwoorden.
9.7 Literatuursuggesties
Nieuwenbroek, A. en Mijland, I. (2002). Succes met je faalangst. Kampen: Uitgeverij Kok.
Bokhoven-van Wensveen, N. (2006). Kinderen en faalangst. Hilversum: Kwintessens.
Hoofdstuk 10 Syndroom van Gilles de la Tourette
De studenten lezen ter voorbereiding Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs,
hoofdstuk 10.
10.1 Onderwerpen
Syndroom van Gilles de la Tourette
Kenmerken, comorbiditeit en verschijningsvormen
Beperkingen in de dagelijkse praktijk
Belang van psycho-educatie
Scheppen van de juiste leeromgeving en een veilig pedagogisch klimaat
10.2 Doelen
De student heeft een juist beeld bij de stoornis Tourette.
De student is in staat de sociale problemen en de leerproblemen te verwoorden.
De student is in staat de leeromgeving zo aan te passen dat die werkbaar is voor de leerling met
Tourette en de klas waarin deze zit.
10.3 Videosuggesties
Deel 1 De Klokhuisaflevering (NPR) over Tourette (8 min. 34 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=kqgK5A_yOXw
Tourette on Tour: k** Kim! (1 min. 12 sec.): https://www.youtu.be/drSDriTXmfU
Teenage Tourettes Camp, alle delen (9 min. 59 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=Zp1GH7SgVPE&list=PLE388DB871DDFBDF
E
Dit heb ik, deel 5 Gilles de la Tourette (5 min. 46 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=4qLiP7BhmhA
10.4 Opdrachten ter voorbereiding op het college
Casus 10.1
Toen ik hoorde dat er een leerling met Tourette bij mij in de mentorklas kwam, schrok ik wel. Ik had
wel eens een Britse documentaire over een jongen met tics gezien en die jongen riep de hele tijd
scheldwoorden. Zelfs de gedachte aan scheldwoorden triggerden de tics. Ik zag mijn toekomstige
leerling al scheldend in de lessen zitten van collega’s.
Deze mentor heeft het beeld dat veel mensen bij Tourette hebben, als ze er al van gehoord hebben.
Als toekomstig docent is het belangrijk om meer over deze aandoening te weten, omdat deze
leerlingen een ontzettend groot stigma hebben bij iedereen. Dus ook bij medeleerlingen.
1 Wat zijn de belangrijkste kenmerken van Tourette?
2 Zoek uit hoeveel procent eigenlijk last heeft van het scheldende gedrag waar je altijd over
hoort.
3 Tourette kan ook ernstige problemen opleveren voor het leren. Tegen welke problemen
lopen deze leerlingen aan?
Antwoordindicaties 10.4
1 Kenmerken Tourette, zie hoofdstuk 10 van Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet
onderwijs.
2 Prevalentie, zie hoofdstuk 10 van Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs.
3 De problemen waar deze leerlingen tegenaan lopen zijn vaak moeite met concentratie,
gebrek aan structuur, niet tot werken komen door de (afleidende of hinderlijke) tics, weinig
zelfvertrouwen en moeite met veranderingen.
10.5 Opdrachten in de les
1 Hoe kun je als docent in het kader van passend onderwijs omgaan met de leerproblemen en
de sociale problemen waar de ze leerlingen soms tegenaanlopen? Bedenk hierbij een aanpak
voor jezelf en je collega’s die ze letterlijk meteen in kunnen voeren in hun dagelijkse praktijk.
2 Groepsdiscussie: Passend onderwijs allemaal goed en leuk. Maar zo’n kind dat constant
geluiden maakt, kun je gewoon niet in een ‘normale’ klas hebben. Veel te storend. Je moet
ook aan je groep denken, dus dit is echt voorbij de grens van passend onderwijs.
Deze discussie is van belang omdat (toekomstige) docenten hun attitude tegenover passend
onderwijs en de leerlingen die het betreft moeten leren bepalen. Passend onderwijs begint
immers bij de docent. Komen de studenten door deze gesprekken tot nieuwe inzichten?
Antwoordindicaties 10.5
1 Eigen antwoorden.
2 Eigen antwoorden.
10.6 Stageopdracht
Bekijk of er een leerling met Tourette is op je stageschool. Interview deze leerling en maak een kort
verslag (max. een A4). Ga in op de problemen waar de leerling tegenaan loopt (of liep) en hoe die
volgens de leerling beperkt zouden kunnen worden (of al opgelost of geminimaliseerd zijn).
10.7 Literatuursuggesties Griendt, J. van de & Verdellen, C. (2013) Tics bij kinderen. Houten: LannooCampus.
Heijerman, A. (2013) Tics,handboek voor ouders en leerkrachten. Huizen: Pica.
Hoofdstuk 11 DCD
De studenten lezen ter voorbereiding Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs,
hoofdstuk 11.
11.1 Onderwerpen
DCD
Kenmerken, verschijningsvormen
Comorbiditeit
Onderwijsbehoeften bij jongeren met DCD
GGGG-model (zie ook bijlage 2)
11.2 Doelen
De student is in staat vanuit zijn kennis over DCD adequaat te handelen als docent binnen de
onderwijspraktijk.
De student kent de kenmerken van DCD en kan voorbeelden geven van de impact op het
dagelijks functioneren.
De student kent het belang van psycho-educatie en kan hier voorbeelden van geven die
bruikbaar zijn in de klassensituatie.
De student weet wat onder comorbiditeit verstaan wordt in relatie met DCD
Lessuggesties
Welke praktische consequenties heeft de stoornis DCD voor een leerling binnen jouw vakgebied? Op welke wijze kunnen docenten een leerling met DCD ondersteunen (koppel dit aan jouw vakgebied)? Denk ook aan toetsing. Aan de hand van een informatief filmpje over DCD de kenmerken van deze stoornis bespreken vanwege de ‘onbekendheid’ van de stoornis. Leraar24: DCD of Youtube.
11.3 Videosuggesties
Leraar24 video over DCD (5. min 16 sec.):
https://www.leraar24.nl/video/2734/motorische-ontwikkelingsstoornis-
dcd#tab=0
Kinderen en jongeren met DCD (2 min. 13 sec.):
https://youtu.be/N1X7UIAQDII
Growing up with dyspraxia part 1 (9 min. 43 sec.):
https://youtu.be/YbVK3XpP4bM
Dyspraxia and me (7 min. 04 sec.):
https://youtu.be/A1dBuS7-NYc
Dyspraxia (2 min. 04 sec.):
https://youtu.be/ssfbXEc3tKc
Dyspraxia/DCD en autisme (8 min. 55 sec.):
https://youtu.be/orr8OPqxb1o
11.4 Opdrachten ter voorbereiding op het college
Casus 11.1
Sander is een leerling uit het tweede leerjaar vmbo. Hij is rustig en bedachtzaam en zo praat hij ook.
Volgens de meeste docenten is hij net wat te langzaam in alles. Tijdens een rapportvergadering
blijken zijn goede cijfers voor de leervakken, maar tevens blijkt zijn onvermogen voor praktijkvakken.
Ook zijn handschrift geeft veel problemen. Er zijn al diverse conflicten geweest tussen Sander en
docenten over fout gerekende antwoorden bij toetsen; volgens Sander stond er echt iets heel anders
dan de docenten dachten.
1 Welke handelingsadviezen kun je de docent geven om te kunnen omgaan met Sander?
2 Hoewel het op het eerste gezicht redelijk gaat met Sander, baren vooral de ‘doe-vakken’
zorgen. Welke onderwijsbehoefte heeft Sander? Welke strategieën kun je inzetten om
Sander langdurig te ondersteunen?
Antwoordindicaties 11.4
1 Sta hulpmiddelen toe, verkort opdrachten, laat indien nodig ondersteund werken, praat
met de leerling of hij de inspanning kan volhouden, geef steun, motivatie en waardering
voor de inspanningen en niet zozeer voor het resultaat. Enzovoort.
2 Sander kan eenvoudige handelingen even goed aanleren als leeftijdgenoten, maar meer
complexe handelingen kosten veel meer tijd. Handelingen opbreken in stukken kan hem
helpen. Ook meer tijd geven en vaker handelingen oefenen kan hem goed helpen.
Samengevat: vertragen, verminderen en simplificeren is de onderwijsbehoefte van
Sander.
11.5 Opdrachten in de les
1 Je hebt een aantal filmpjes bekeken over leerlingen met DCD. Bespreek met medestudenten
wat je is opgevallen.
2 Als je jarenlang merkt dat je motorische dingen niet goed kunt, doet dat wat met je
zelfbeeld. Als je merkt dat klasgenoten met goede motorische vaardigheden veel aanzien
hebben en jij onderaan de sociale ladder staat door je gebrekkige motoriek, doet dat wat
met je. Belangrijk is het om aandacht aan de attributie (zie ook Gedragsproblemen in de klas
in het voortgezet onderwijs, hoofdstuk 11, p. 201) van deze leerlingen te geven. Welke
attributie zal hier ontstaan? Welk zelfbeeld? Wat voor gevolgen zal dit hebben op de
motivatie? (Zie ook het GGGG-model, bijlage 2).
3 Als je een leerling met DCD in je klas hebt, waar zul je dan alert op moeten zijn?
4 Herkaderingsopdracht: kenmerken van een leerling met DCD noteren en deze herkaderen.
Zie bijlage 7.
Antwoordindicaties 11.5
1 Eigen antwoorden.
2 Leerlingen die taken moeten uitvoeren waarvan het resultaat nooit wordt wat ze in
gedachten hadden, ondanks de inspanning die ze leverden, hebben geen idee van het
verband tussen inspanning en uitkomst. Of je nu veel inspanning of weinig inspanning
levert, het levert niets op. Ze zullen zich richten op wat anderen hierover zeggen: ‘Het
ligt aan hen’. Er ontstaat dus een vaste negatieve attributie en een negatief zelfbeeld. De
motivatie zal op den duur waarschijnlijk verdwijnen, omdat geen enkele inspanning wat
oplevert. Met het GGGG-model (zie bijlage 2) kun je met de leerling zaken terugbrengen
in het juiste perspectief.
3 Je zult alert moeten zijn op pestgedrag en sociale uitsluiting. Zoals eerder vermeld zorgen
gebrekkige motorische vaardigheden vaak voor een lage positie in de sociale hiërarchie.
Wees er daarnaast op bedacht dat de leerling de problemen verbloemt met stoer of
clownesk gedrag. Wees ook alert op comorbide stoornissen (zie paragraaf 11.2 van
Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs). Houd er ook rekening mee dat
deze leerlingen zichzelf niet kunnen organiseren: ze zijn vaak te laat, kunnen hun
gedachten moeilijk ordenen en hun omgeving ordenen is ook lastig.
4 Eigen antwoorden.
11.6 Stageopdracht
Vraag op je stageschool eens aan collega’s of zij DCD of dyspraxie kennen en welke ervaringen zij
hiermee hebben. Op welke wijze handelen de docenten en welke tips hebben zij?
Antwoordindicatie 11.6
Eigen antwoord. De kans is groot dat onderwijsgevenden de stoornis niet kennen.
11.7 Verrijkingsopdrachten
1 Onderzoek het verschil in begeleiding van leerlingen met DCD in het vo en in het mbo?
Beschrijf de verschillen in aanpak. Zijn er (grote) consequenties voor deze leerlingen,
bijvoorbeeld in de vakken- en beroepskeuze?
2 Ga in gesprek met ouders en stel een plan op. Op welke wijze kun je de begeleiding van een leerling met DCD afstemmen (thuis- en schoolsituatie)? Ouders zijn ervaringsdeskundigen!
Antwoordindicaties 11.7
1 Eigen antwoorden.
2 Eigen antwoorden.
11.8 Hulpmiddelen
Zie voor meer informatie de bijlagen achterin het boek:
Het GGGG-model (zie bijlage 2).
Herkaderen (zie bijlage 7).
11.9 Literatuursuggesties
Calmeijn, P. en De Braeckeleer, N. (2011). De DCD survivalgids. Sint-Niklaas: ABIMO Uitgeverij.
Dewitte, G. en Calmeyn, P. (2007). Mijn kind heeft DCD. Gids voor ouders, leerkrachten en
hulpverleners. Tielt: Uitgeverij Lannoo.
Hoofdstuk 12 NLD (Non-verbal Learning Disorder)
De studenten lezen ter voorbereiding Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs,
hoofdstuk 12.
12.1 Onderwerpen
NLD
Kenmerken, verschijningsvormen
Comorbiditeit
Onderwijsbehoeften bij jongeren met NLD
Sociale interacties
12.2 Doelen
De student kan een algemeen handelingsplan maken voor een leerling met NLD.
De student kan de gevolgen voor klassenorganisatie, pedagogisch klimaat en leerstofaanbod
benoemen.
De student kan bovenstaande kennis gebruiken in een formulering van de onderwijsbehoeften
voor deze leerling, met gebruikmaking van het formulier ‘Onderwijsbehoeften’ (zie bijlage 11).
12.3 Videosuggesties
What is Non-Verbal Learning Disorder? (6 min. 13 sec):
https://youtu.be/llI4voAQZeo
Understanding children with NLD (29 min. 54 sec.):
https://youtu.be/vymdZUuB-T4
12.4 Opdracht ter voorbereiding op het college
1 Bekijk de video’s over Non-verbal Learning Disorder en lees hoofdstuk 12 van
Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs goed door. Geef in max. 500
woorden aan wat NLD inhoudt. Geef ook aan of je in het boek andere dingen gelezen hebt
dan dat je in de video hebt gehoord.
Antwoordindicatie 12.4
1 Eigen antwoorden: in de video komt de overprikkeling minder aan de orde dan in het boek.
12.5 Opdracht in de les
Samenwerkingsopdracht
Op jouw school komt binnenkort een leerling met (de kenmerken van) NLD. De docenten zijn nog
niet bekend met deze leerstoornis. Om de docenten goed voor te bereiden op de komst van deze
leerling ontwerpen jullie een flyer voor in de koffiekamer.
In de flyer stel je de volgende aspecten aan de orde:
a De definitie van de stoornis.
b Hoe herkent de docent het in de klas?
c Wat je in de klas het beste wel kunt doen, maar ook wat je juist niet moet doen.
d Maak de flyer zo dat de docent in korte tijd begrijpt wat de stoornis inhoudt en een paar
handvatten heeft om met deze leerling aan de slag te gaan.
Antwoordindicaties 12.5
Flyer: eigen invulling.
Aan bod moet komen de definitie. Een goede definitie is die waarin alle of een aantal van de volgende kenmerken zitten: NLD is een afkorting van de Engelse term Non-verbal Learning Disabilities. Letterlijk vertaald betekent dat 'non-verbale leerstoornissen', ofwel leerstoornissen die betrekking hebben op non-verbale informatie. Op zich kan deze term verwarring geven, omdat jongeren met dit beeld verbaal zeer vaardig kunnen overkomen, maar toch problemen kunnen hebben met bepaalde aspecten van taal (met name de betekenis en het begrip van talige boodschappen). NLD is een begrip uit de neuropsychologie waarbij het gaat om een specifiek profiel van vaardigheden en tekorten bij de informatieverwerking van zintuiglijke prikkels. De auditieve informatie (het horen) wordt beter verwerkt dan de informatie die via zien en voelen binnenkomt. De problemen uiten zich in de motoriek, het ruimtelijk inzicht, het inzicht in oorzaak-gevolg-relaties, de schoolse vaardigheden bij rekenen en schrijven, het werktempo en het 'sociale snapvermogen’.7
Herkenning in de les: een leerling die verbaal sterk is, weinig op papier krijgt, een goed
geheugen heeft en een grote woordenschat, waarschijnlijk vaak klaagt over hoofdpijn,
sociaal wat minder sterk is.
Wat kun je beter wel en niet doen: zie hoofdstuk 12 van Gedragsproblemen in de klas in het
voortgezet onderwijs.
12.6 Stageopdrachten
1 Als je een leerling met NLD in de klas hebt, voer dan een gesprek volgens het SOCKSS-model
(zie Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs, paragraaf 12.3.2) naar
aanleiding van een sociale situatie, waarbij de sociale interactie niet goed geïnterpreteerd
werd door de leerling.
2 Als er geen leerling met NLD in je klas zit, gebruik dan de casus van Robbert Boomsma
(Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs, p. 241) en maak een
gespreksagenda volgens het SOCKSS-model waarbij je aangeeft wat het doel is van het
gesprek en ook welke vragen je wilt stellen.
7 Definitie overgenomen van http://www.balansdigitaal.nl/stoornissen/nld/wat-is-nld/
Bedenk van tevoren wat er allemaal zou kunnen gebeuren en welke opties er zijn, welke
consequentie elke optie heeft, wat de beste keuze is en hoe de keuze een volgende keer kan
worden toegepast.
Laat uit je handelingen blijken dat je je verdiept hebt in de literatuur over leerlingen met
NLD.
Antwoordindicaties 12.6
1 Een gesprek volgens het SOCCKS-model (Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet
onderwijs, paragraaf 12.3.2).
2 Het gesprek met Robbert Boomsma (zie ook Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet
onderwijs, p. 241) zou er zo uit kunnen zien:
Situatie: wat gebeurde er precies? We hadden veel onvoldoendes in de klas. Meneer Van
Vliet lachte erom. Ik lachte mee, maar daar werd hij boos om.
Opties: denk je dat meneer Van Vliet blij was met de vele onvoldoendes? Is (mee)lachen
daarom een handige keus, denk je? Wat zou je nog meer kunnen doen? De leerling zal
waarschijnlijk kiezen voor stil zijn.
Consequenties: als je meelacht, dan wordt meneer Van Vliet boos.
Als je stil bent, dan… gebeurt er denk ik niets.
Keuzes: wat is nu voor jou het handigst om te kiezen? Kun je die ook uitvoeren, denk je?
Strategieën: wat doe je nu als in de les van meneer Van Vliet of in een andere les de
docent begint te praten over veel slechte cijfers?
Simulatie: ik speel nu even meneer Van Vliet (of misschien voor de transfer een andere
docent) en ik ga mopperen over jullie cijfers. Probeer jij nu eens te doen wat we net
hadden afgesproken.
12.7 Verrijkingsopdrachten
Casus 12.1
“‘Leo kan het wel maar wil het niet’ en ‘U wilt een slimmer kind, het zit tussen uw oren’ of ‘De
problemen komen door de adoptie.’ Zomaar een paar uitspraken die we afgelopen jaren hoorden.
Tegen het eind van de basisschool werd de diagnose NLD gesteld. Hierdoor is het voor Leo moeilijk
om met anderen om te gaan maar ook om structuur aan zijn leven te geven. Het lijkt een beetje op
autisme. Het lastige is dat ze daar op scholen niet zo veel van af weten en er dus ook niet zo goed
mee om kunnen gaan. De schoolperiode is daardoor tot nog toe een moeizame geweest voor Leo en
ons.“ Tot zover het verhaal van Leo’s ouders.
Komend schooljaar komt Leo bij jou op school in de brugklas.
1 Hoe ziet een algemeen handelingsplan eruit, rekening houdend met de sterke en zwakke
kanten van een leerling met NLD?
2 Wat voor gevolgen heeft dit voor je klassenorganisatie?
3 Welke gevolgen heeft dit voor het pedagogisch klimaat?
4 En welke gevolgen voor het leerstofaanbod?
Antwoordindicaties 12.7
1 Algemene aandachtspunten zijn onder andere: verbale instructie geven, nieuwe stof in zeer
kleine stapjes aanleren, veel herhalen, helpen bij het generaliseren van aangeleerde kennis,
extra mondelinge uitleg, rekening houden met een trager verwerkingstempo, opletten dat je
de leerling niet overschat (kan goed praten, maar kan moeilijk iets op papier krijgen).
2 Klassenorganisatie: vaste werkplek, een buddy aanstellen, vermijden van onverwachte
zaken, lesopbouw zo veel mogelijk ‘vast,’ en zichtbaar. Van tevoren een wisseling aangeven
(‘Over vijf minuten gaan we…’).
3 Pedagogisch klimaat: zorg voor maximale voorspelbaarheid van jezelf en van de omgeving.
Vermijd figuurlijk taalgebruik, verwacht geen generalisatie en inzicht. Vraag na of de uitleg
begrepen is (‘Vertel eens wat ik je net zei...’). Houd sociale interactie in de gaten. Zorg dat je
verbale en non-verbale signalen matchen, gebruik dus geen sarcasme.
4 Leerstofaanbod: veel herhalen, auditieve ondersteuning, korte stukjes, rekening houden met
tips die je kunt lezen in hoofdstuk 12 van Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet
onderwijs.
12.8 Literatuursuggesties
Baert, K. en Vanderbeck, G. (2007). Als je kind NLD heeft. Gids voor ouders, leerkrachten en
hulpverleners. Tielt: Uitgeverij Lannoo.
Dijk, A. van (2006). Kinderen met NLD. Praktische gids voor ouders en leerkrachten. Amsterdam:
Harcourt Book Publishers.
Hoofdstuk 13 Hoogbegaafdheid en probleemgedrag
De studenten lezen ter voorbereiding Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs,
hoofdstuk 13.
13.1 Onderwerpen
Hoogbegaafdheid
Kenmerken, verschijningsvormen
DHH: signalering
Onderwijsbehoeften van hoogbegaafde jongeren
Sociale interacties
13.2 Doelen
De student heeft inzicht in factoren die hoogbegaafdheid definiëren.
De student is bekend met het Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid (DHH).
Lessuggestie
Laat studenten het DHH doorlopen.
http://www.dhh-po.nl/body.asp?parenttaal=nl&id=19&moduleitemid= 35
13.3 Videosuggesties
Leraar24: Hoogbegaafdheid dr. Lianne Hoogeveen (9 min. 04 sec.):
https://www.leraar24.nl/video/198#tab=0
Leraar24: Een kijkje in de vwo-plusklas (4 min. 50 sec.):
https://www.leraar24.nl/video/3767/portret-een-kijkje-in-de-plusklas#tab=0
13.4 Opdracht ter voorbereiding op het college
Over hoogbegaafdheid zijn er veel mythes. Bijvoorbeeld dat hoogbegaafde leerlingen geen uitleg
nodig hebben. Onderzoek of er nog meer van deze mythes zijn.
Antwoordindicaties 13.4
Voorbeelden van mythes kunnen zijn:
Een hoogbegaafde is heel erg slim.
Een hoogbegaafde maakt geen fouten.
Een hoogbegaafde is a-sociaal.
Een hoogbegaafde is een nerd.
Een hoogbegaafde blinkt in alles uit.
Een hoogbegaafde haalt altijd hoge cijfers op school.
Een hoogbegaafde kan heel goed leren.
Een hoogbegaafde is sociaal gehandicapt.
Een hoogbegaafde is motorisch onderontwikkeld en slecht in sport.
Een hoogbegaafde vindt zichzelf beter dan de rest, is arrogant.
Een hoogbegaafde is een Einzelgänger.
13.5 Opdrachten in de les
Samenwerkingsopdracht
1 Verrijk een bestaande opdracht uit de methode en maak de opdracht uitdagend voor de
hoog-/meer begaafde leerlingen uit de groep.
2 Welke spelomgevingen zijn geschikt om hoogbegaafden mee te laten werken? Zoek twee
algemene spelvormen of spellen op CD-rom of internet, die geschikt zijn voor
hoogbegaafde leerlingen in het vo. Geef aan waarom jij die geschikt vindt (voldoen ze
aan de onderstaande criteria?). Gebruik deze bevindingen voor je stageopdracht.
Er zijn diverse spelomgevingen in omloop die geschikt zijn om hoogbegaafden mee te
laten werken. Spelletjes op de computer en internet leveren hoe dan ook een bijdrage.
Het is van belang dat je met de leerling communiceert over zijn of haar ontdekkingen op
het internet/in het spel.
Voor de uitgevers en ontwerpers van educatieve software zou het goed zijn zich meer te
verdiepen in de theorieën over hoogbegaafdheid, wat de aantrekkelijkheid en
effectiviteit van hun producten alleen maar kan vergroten.
Criteria voor spelomgevingen van hoogbegaafden zijn:
Hoge moeilijkheidsgraad
Interessante en uitdagende onderwerpen (prikkelend)
Open opdrachten (liever geen trajecten van A naar Z in vaststaande stappen)
Echte problemen. Hoogbegaafden zijn vooral ook probleemoplossers. Geef ze dus
een probleem. En geef ze bij voorkeur een probleem dat op meerdere manieren op
te lossen is
Abstracte begrippen en generalisaties
Nieuwe leerstof
Onderzoekende houding
Samenhang en verbanden
Zelfstandigheid. Zelfstandig te verwerken opdrachten. Instructie en coaching of
feedback door middel van spraak zorgt voor een ruimere mate van zelfstandigheid
Samenwerken
Variatie informatiebronnen
Metacognitieve vaardigheden (informatieve software in een mix van kennis en
‘kunnis’, 'weten' en 'weten hoe')
3 Speel het kaartspel (© G.Beunk). In dit kaartspel (bijlage 9) vind je uitspraken over
hoogbegaafdheid. Welke uitspraken zijn waar volgens jou? Ga hierover in discussie met je
medestudenten.
Antwoordindicaties 13.5
1 Eigen antwoorden.
2 Eigen antwoorden.
3 Stelling 4, 9, 20, 31 en 36 zijn waar. De rest niet.
13.6 Stageopdrachten 1 De in de les begonnen opdracht over criteria voor geschikte spellen. Vraag aan een
hoogbegaafde leerling op jouw school wat hij/zij ervan vindt. Maak hiervan een verslagje van
maximaal anderhalf A4’tje per spelvorm.
2 Loop een aantal lessen mee (minimaal 3 lessen) met een hoogbegaafde leerling en bespreek
daarna met de leerling of en hoe er tegemoet gekomen is aan zijn of haar onderwijsbehoeften.
Welke kwaliteiten van de docent benoemt de leerling hierbij?
3 Wat komt overeen met wat er in de samenvatting in paragraaf 13.7 van Gedragsproblemen in de
klas in het voortgezet onderwijs staat? Welke zaken worden daar niet genoemd?
Antwoordindicaties 13.6
1 Eigen antwoorden.
2 Eigen antwoorden.
3 Eigen antwoorden.
13.7 Literatuursuggesties
Koenderink, T. (2012). De 7 uitdagingen in het onderwijs aan hoogbegaafde kinderen. Een praktisch
handboek voor leerkrachten in het bo en vo. Multilibris.
Gervan, E. van (2011). Handboek hoogbegaafdheid. Assen: van Gorcum.
Hoofdstuk 14 Agressie
De studenten lezen ter voorbereiding Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs,
hoofdstuk 14.
14.1 Onderwerpen
Agressie
Kenmerken, oorzaken
Soorten agressie: reactief, proactief, relationeel
Agressiecurve
Hoe om te gaan met agressie in de klas
Schoolbeleid: agressieprotocol
Lesprogramma’s
14.2 Doelen
De student is in staat om de fases van de agressiecurve (voor fysieke agressie) te duiden
De student is in staat om de verschillende soorten van agressie te onderscheiden en de
belangrijkste kenmerken weer te geven.
De student kan algemene do’s en don’ts benoemen bij oplopende agressie.
De student is in staat minimaal vier aspecten van preventief handelen te beschrijven waarmee
agressie in de klassensituatie voorkomen kan worden.
De student kan aan de hand van een casus (zo mogelijk uit eigen stage-ervaring)
beargumenteren of er al dan niet sprake is van reactieve of proactieve agressie en hoe daarop
gehandeld kan worden door de docent.
De student kan enkele lesprogramma’s noemen en van twee daarvan aangeven (d.m.v.
literatuur) in hoeverre deze – gezien de landelijke discussie – toepasbaar zijn in de
onderwijspraktijk.
Lessuggesties
Introductiefilmpje Koefnoen. Zie Videosuggesties.
Bespreken Agressiecurve.8
Speel met medestudenten de curve na. Rolverdeling leraar – leerling – triggermoment –
agitatieversnelling - uitbarsting. Kunnen klasgenoten de trigger ontdekken? Zagen zij de
geagiteerdheid?
De curve kan gekoppeld worden aan persoonlijke ervaringen (eigen middelbare school) of aan de
stagesituatie(s).
8 Colving, G. (2004). Managing the Cycle of Acting-Out Behavior in the classroom.
Figuur 14.1 Agressiecurve.
Bron: Colvin, G. (2004). Managing the Cycle of Acting-Out Behavior in the Classroom
14.3 Videosuggesties
Koefnoen agressietraining voor docenten (5 min. 56 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=B3vFc7d8mjE
Peter Hoefnagels. Leerling wordt agressief (6 min. 10 sec.):
https://youtu.be/dx7E1nlD3i0
Leerling gooit stoel (1 min. 15 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=NPdfLnF3Qqo
Omgaan met meidenvenijn (7 min. 20 sec.):
https://www.leraar24.nl/video/2324/omgaan-met-meidenvenijn#tab=0
Leraar24 uitleg over agressie (11 min.):
https://youtu.be/uuHlo8ppzds
Agressiviteit jongens en meisjes (7 min.):
https://www.youtube.com/watch?v=f3RMjpgykLE
Databank effectieve jeugdinterventies NJI:
http://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies
14.4 Opdracht ter voorbereiding op het college
Als docent kun je onbedoeld de veroorzaker zijn van agressief gedrag bij je leerlingen. Bekijk de casus
in paragraaf 14.2.2 Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs, p. 260. Bedenk hoe
deze docent beter kan handelen zodat de mogelijkheid tot boze, misschien zelfs agressieve leerlingen
voorkomen kan worden.
Antwoordindicaties 14.4
Het klassikaal noemen van onvoldoendes is vragen om moeilijkheden met je leerlingen. Aantasting
status, gezichtsverlies voor de groep, schaamte: dat alles kan heftige emoties en ondoordacht gedrag
oproepen. Beter is cijfers niet noemen en eventueel privé bespreken met individuele leerlingen.
14.5 Opdrachten in de les
Kijkopdracht
1 Kijk gezamenlijk het Youtube-filmpje Peter Hoefnagels: leerling wordt agressief
https://youtu.be/dx7E1nlD3i0 of het filmpje ‘Leerling gooit stoel’ (zie Videosuggesties).
2 Verdeel daarna de klas in 4 subgroepen.
3 Elke subgroep analyseert de filmbeelden vanuit de agressiecurve. Tevens koppelt elke groep naar
aanleiding van de bekeken beelden het geobserveerde aan do’s en don’ts met argumentatie.
Welke vorm van agressie is hier zichtbaar? Leg ook een relatie met de agressiecurve en koppel
dit aan de do’s en don’ts.
Tot slot volgt een klassikale bespreking van de opbrengsten uit de subgroepen:
Klassikaal nagaan hoe hierop gereageerd kan worden.
Klassikaal bespreken op welke wijze deze vorm van agressie in deze situatie voorkomen zou
kunnen worden.
Keuzeopdrachten
In overleg met de studenten een keuze maken voor een lesprogramma en dit verder bespreken
(maak ook gebruik van digitaal lesmateriaal).
1 Boosheid en agressie lijken soms volkomen uit de lucht te komen vallen. Ineens is die leerling
‘over de rooie.’ Toch zijn er vaak wel subtiele aanwijzingen te vinden. Google eens naar de
cycle of acting-out behaviour in the classroom (Colvin, G. 2004).9 Vergelijk deze met p. 266-
268 in Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs voor een duidelijker beeld.
2 Als je in een conflictsituatie komt met een of meer leerlingen, kan de Roos van Leary je
helpen. Probeer eerst uit te zoeken welk gedrag als het ware ‘natuurlijk’ is als een leerling
‘boven’-gedrag vertoont. Bekijk daarna welke neiging je nog meer kunt hebben en benoem
de negatieve gevolgen ervan. Bedenk daarna welke positie uit de Roos je het beste in kunt
nemen om het gedrag te de-escaleren.
3 Hoe zouden medestudenten de agressiecurve ombuigen? Laat de agressor hetzelfde doen als
bij de opdracht hiervoor, maar laat een nieuwe ‘docent’ proberen de curve te stoppen door
andere interventies te plegen. Waarom lukte/mislukte dit?
4 Bekijk het filmpje ‘leerling gooit met stoel’. Welke fases van de curve zie je terug? Wat had
de docent beter niet kunnen doen? Zie Videosuggesties voor de link naar de video.
5 Zoek uit welke anti-agressieprogramma’s er zijn. Gebruik de databank erkende interventies
van het NJI. Welke zijn toepasbaar binnen het onderwijs?
9 Colvin, G. (2004). Managing the cycle of serious acting-out behavior. Eugene, OR: Behavior Associates.
6 Drama: nodig een acteur uit.
De acteur bootst situaties na waarin sprake is van agressie.
Instappen: leerlingen reageren vanuit de docentrol op de acteur (leerling).
De groepsleden observeren en geven na afloop feedback.
Indien nodig kan een medestudent instappen en de docentrol overpakken.
Antwoordindicaties 14.5
Keuzeopdrachten
1 Laat studenten zich bewust worden van de fases. Wanneer kun je nog relatief
gemakkelijk ingrijpen? Wanneer niet meer?
2 ‘Boven’-gedrag (in dit geval van de leerling) leidt op ‘natuurlijke wijze’ tot ‘onder’-gedrag.
Je kunt ook de neiging hebben symmetrisch te reageren; met een schreeuwende leerling
ga je dan meeschreeuwen. Beide hebben weinig effectief, hoewel het wel begrijpelijk is.
In het ‘helpend gedeelte’ van de Roos gaan zitten is het meest effectief.
3 Spelen de studenten dit uit met effectief docentgedrag? Zie do’s en don’ts.
4 De leerling zit in de versnellingsfase. Hij luistert niet echt meer, maar praat vooral zelf.
De docent gooit olie op het vuur door sarcasme te gebruiken: ‘Doe maar, joh!’
5 Zie www.NJI.nl, Databank effectieve interventies.
6 –
14.6 Stageopdracht
Onderzoek in hoeverre op de (stage)school gewerkt wordt met een agressieprotocol. Wat zijn de
belangrijkste inhouden hiervan? In hoeverre is hier sprake van preventief handelen door de
medewerkers van de school?
Antwoordindicaties 14.6
Eigen antwoorden.
14.7 Verrijkingsopdracht
Op welke onderdelen kan het agressieprotocol van de school verbeterd/aangepast worden?
Maak hierbij gebruik van wat genoemd wordt in hoofdstuk 14 van Gedragsproblemen in de klas
in het voortgezet onderwijs.
Antwoordindicaties 14.7
Eigen antwoorden.
14.8 Literatuursuggesties Acker, J. Van (2005). Probleemgedrag in de klas en agressie op school. Antwerpen: De Boeck. Ook als
Ebook verkrijgbaar.
Overveld, K. van (2016). Groepsplan Gedrag. Planmatig werken aan gedrag. Huizen: Pica
Hoofdstuk 15 Pestgedrag
De studenten lezen ter voorbereiding Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs,
hoofdstuk 15.
15.1 Onderwerpen
Pestgedrag (herkennen en omgaan met pestgedrag)
Kenmerken en oorzaken van pestgedrag
Vormen van pesten
Gevolgen
Rollen van bij pestgedrag betrokkenen
Lesprogramma’s (antipestprogramma’s)
De docent als (digitaal) doelwit
15.2 Doelen
De student kan oorzaken/risicofactoren benoemen waardoor pestgedrag kan ontstaan.
De student is in staat de belangrijkste kenmerken van traditioneel pesten en cyberpesten te
benoemen.
De student kan de rollen van de docent benoemen die van belang zijn bij de hiervoor genoemde
oorzaken van pestgedrag en in hoeverre deze pestgedrag kan ‘oplossen’ of voorkomen.
De student heeft globaal kennis van de inhoud van het verplichte veiligheidsplan/pestprotocol
van de (stage)school.
De student weet of en hoe dit plan functioneert in zijn of haar stageschool.
De student kent de begrippen grooming, online seksueel misbruik, online stalking, sexting en
weet wat cyberpesten inhoudt.
De student kent tenminste 3 websites waar leerlingen terecht kunnen als ze het slachtoffer zijn
van grooming, stalking of cyberpesten.
De student kent de drie organisaties die door de overheid gesubsidieerd worden en weet wat zij
doen om de veiligheid in scholen te verbeteren.
De student is zich bewust van zijn eigen kwetsbaarheid op dit gebied. Ook docenten worden
soms slachtoffer.
Lessuggesties
Pesten en agressie zijn nog steeds hardnekkige problemen op veel scholen. Toch zijn scholen
sinds augustus 2015 verplicht een sociaal veiligheidsplan te hebben.
https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/veilig-leren-en-werken-in-het-
onderwijs/inhoud/veiligheidsplannen-scholen-en-training-onderwijspersoneel. Bekijk wat de
Rijksoverheid hierover schrijft.
Er zijn een aantal organisaties die van de overheid subsidie krijgen om onderwijspersoneel te
trainen: http://www.schoolenveiligheid.nl/, http://www.pestweb.nl/
http://www.gayandschool.nl/. Neem een kijkje op hun websites. Stel dat jij je mag laten
bijscholen op het gebied van school en veiligheid, welke organisatie kies je dan en waarom?
Een klassengesprek over deze vormen van internetmisbruik moet studenten bewust maken
van de vele mogelijkheden die er zijn om mensen lastig te vallen via het internet. Ook
moeten zij actief nadenken hoe je op school met leerlingen over deze onderwerpen praat.
Bekijk met de klas het docentenfilmpje van Helpwanted op Youtube:
https://www.youtube.com/watch?v=KeEd6vsg9eA
15.3 Videosuggesties
Can you fix it? Een interactieve game om leerlingen te leren zien wat
gevolgen zijn van seksueel geweld.
http://canyoufixit.sense.info/#/app/front-page
Everyone knows Sarah (1 min. 05 sec.):
https://youtu.be/ThxmgXMBpoM
Amanda Todd (9 min. 05 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=1tn97uBuk6k
Dit meisje pleegde zelfmoord na langdurig gepest te zijn.
Online seksueel misbruik (5 min. 15 sec.):
https://youtu.be/L4D3W0u4IEc
Pesten op school. Video ministerie OCW:4 min. 40 sec.):
https://www.youtube.com/watch?v=D16wdbRl57k
Schoolproject digitaal pesten (1 min.):
https://www.youtube.com/watch?v=aD4yfb1Wonw
Helpwanted video (2 min. 48 sec.):
https://youtu.be/KeEd6vsg9eA
It’s up to you: interactieve (serious) game:
http://itsuptoyou.nu/#modalVideoThumb
www.meldknop.nl
www.helpwanted.nl
Thuis op het vo deel 13: Pesten (7 min. 20 sec.):
https://youtu.be/SSekc8CDXBA
Een actueel artikel over pesten in het vo:
http://tinyurl.com/j3crfwh
15.4 Opdrachten ter voorbereiding op het college
1 Pesten is een moeilijk uit te roeien probleem. Toch kan en mag het nooit getolereerd
worden. Pesten is niet het gevolg van gebrekkige sociale vaardigheden van het slachtoffer.
Ook vraagt het slachtoffer er niet zelf een beetje om. Wat voor probleem is pesten volgens
de auteur en welke aanpak wordt in het boek Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet
onderwijs beschreven?
2 Docenten hebben een zeer belangrijke rol te vervullen. Hoe vind jij dat docenten pesten
moeten tegengaan? Komt jouw visie overeen met de auteur van het boek? Wat zijn de
overeenkomsten/verschillen?
3 Online seksueel misbruik is een relatief nieuwe term. Wat wordt daaronder verstaan?
4 Ook loverboyproblematiek is tegenwoordig vaak nauw verweven met cyberpesten. Hoe gaan
loverboys tegenwoordig online te werk? Welke leerlingen zijn kwetsbaar in dit opzicht?
5 Maak een account aan bij It’s up to you en aan speel het spel zelf.
6 Doe datzelfde voor ‘Can you fix it?’
7 Cyberpesten (Lees paragraaf 15.4.2 en 15.4.3 uit Gedragsproblemen in de klas in het
voortgezet onderwijs, p. 281-284).
Casus 15.1
Marjolein had een tijdje verkering met Casper. In haar verliefdheid heeft ze Casper foto’s
gestuurd die niet veel te raden overlaten. De verkering is met ruzie uitgegaan en Casper heeft
een foto van Marjolein naar zijn beste vriend gestuurd, die hem vervolgens via WhatsApp en
Snapchat doorstuurde. Binnen de kortste keren hebben heel veel leerlingen de foto’s gezien.
Marjolein is ten einde raad en weet niet meer wat ze moet doen.
Marjolein besluit schoorvoetend om jou te vragen wat ze moet doen. Wat ga je haar
vertellen? In Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs wordt o.a.
www.meldknop.nl genoemd. Een andere handige website is www.helpwanted.nl Bekijk deze
websites: docenten moeten op de hoogte zijn van de mogelijkheden die (onder andere) deze
site biedt om leerlingen met problemen te helpen. Hoe kan de school helpen dit soort
problemen te voorkomen?
8 Lees het volgende artikel:
http://www.cyberpesten.be/info/leerkrachten-worden-gecyberpest
Beschrijf kort een aantal punten waarvan je je nog niet bewust was. Wat vind je het meest
opvallend?
Antwoordindicaties 15.4
1 Pesten is een groepsprobleem. De student moet de verschillende rollen in het pestproces
kunnen benoemen (dader(s), meelopers, wegkijkers, helper, slachtoffer, docent). De aanpak
In het boek is gericht op de pester, de gepeste, de groep en de ouders. Dit alles gebeurt met
medeweten en steun van de directie (zie Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet
onderwijs, p. 289 e.v.).
2 Eigen antwoorden
3 Online seksueel misbruik: het ongevraagd verspreiden en/of delen van seksueel getinte
foto’s en filmpjes. Het aandringen op het uitvoeren van seksuele handelingen voor de
camera, enz. Let op: foto’s en filmpjes van personen onder de 16 jaar vallen onder
kinderporno. Het in bezit hebben is strafbaar, het verspreiden uiteraard ook.
4 Loverboys werken via chatrooms, Snapchat en alle sociale media. Ze zoeken daar de knapste
meisjes uit en verzamelen gegevens. Daarna zoeken ze contact via internet en palmen het
meisje in met aandacht. Soms vragen ze om een pikante foto of webcamhandeling. Van
daaruit kan het slachtoffer steeds verder gechanteerd worden. Niet zelden eindigt een
meisje daardoor in de prostitutie. Besef dat veel leerlingen geen idee hebben hoe ze moeten
handelen als dit ze overkomt, waardoor ze maar blijven toegeven
5 –
6 –
7 Adviseer Marjolein om hierover met haar ouders te praten, desnoods met jou erbij. Veel
pubers en adolescenten durven dit niet. De schaamte is groot. Help de leerling daarbij. De
school moet ook in gesprek met Casper (als hij op school zit bij jullie). Tevens kun je met
Marjolein de genoemde websites opzoeken om te kijken hoe je haar foto’s kunt laten
verwijderen. Dit is echter geen eenvoudig proces en soms bijna onmogelijk. Ook aangifte
doen behoort tot de mogelijkheden. Voor de procedures zie de genoemde websites.
8 Eigen antwoorden.
15.5 Opdrachten in de les 1 Omgaan met mobieltjes kan ook met een grapje. Bekijk het volgende filmpje. Wat vind je van
deze actie van de docent? https://youtu.be/ilkZzQeeLY0
2 Het kan je als docent zomaar overkomen. Je wordt boos op een leerling en de volgende dag
(of meteen live: denk aan apps als Periscope of Blab) staat het filmpje op internet.
Het is goed om na te denken over het voorkomen hiervan en je bewust te zijn van het feit
dat je als docent tot een kwetsbare doelgroep behoort, net als bijvoorbeeld politiemensen.
En soms word je gefilmd zonder dat het grappig is. https://youtu.be/VsN5FkTpgXU
3 Welk schoolbeleid ten aanzien van mobiele apparaten zou er moeten zijn volgens jou?
Betrek hierin ook misbruik, gebruik in de lessen (bring your own device) en het feit dat het
onderwijs digitaliseert.
Kun je voorkomen dat je in dit soort problemen terechtkomt? Peter Teitler ( docent en
auteur van Lessen in orde) legt het een en ander uit.
4 Bekijk de uitzending van Een vandaag op https://www.youtube.com/watch?v=pyiNCIKe4-8.
Bespreek wat jullie ervan vinden.
Antwoordindicaties 15.5
1 Eigen antwoorden.
2 –
3 Eigen antwoorden.
4 Eigen antwoorden.
15.6 Stagopdrachten 1 Bekijk het sociaal veiligheidsplan/pestprotocol op je (stage)school. Bekijk of je elementen uit
dit plan terugziet in de les- en schoolpraktijk. Ga in gesprek over dit plan met degene die
hiervoor binnen de school verantwoordelijk is. Bekijk of er een punt is dat te verbeteren is,
en bekijk of je hierin een rol kunt spelen.
2 Bekijk op je stageschool hoe docenten denken over pesten: hoe komt het volgens hen? Wat
doen ze als ze het opmerken? Nemen ze ook preventieve maatregelen? Zo ja, welke?
3 Inventariseer in je stageschool welke docenten deze sites (en de andere die genoemd
worden in het boek) kennen.
Antwoordindicaties 15.6
1 Eigen antwoorden.
2 Eigen antwoorden.
3 Eigen antwoorden.
15.7 Verrijkingsopdrachten
1 Bekijk stageopdracht 1: het sociaal veiligheidsplan/pestprotocol op je (stage)school. Beschrijf
welke elementen je nog meer tegenkomt die je mist of die aangescherpt kunnen worden.
Schrijf voor de school een aanbeveling voor het veiligheidsplan/pestprotocol.
2 Vraag of je met een klas It’s up to you of Can you fix it? mag spelen. Bereid samen met de
mentor van een klas een gesprek voor met je klas naar aanleiding van deze interactieve
games.
Tip: Als het probleem vaker speelt kun je je stageklas It’s up to you laten spelen. Dit is een interactief
videoprogramma dat leerlingen confronteert met keuzes zoals in het verhaal hierboven. Zie de
website www.itsuptoyou.nu. Dit programma is officieel erkend door het NJI en het RIVM.
Om leerlingen bewust te maken van seksuele grenzen kun je ze het interactieve programma Can you
fix it? laten spelen
15.8 Literatuursuggesties
Prinsen, H. (2012). Zeg nee tegen pesten. Praktische tips voor leerkrachten, hulpverleners, begeleiders
en ouders. Houten: LannooCampus.
Genova, M. (2015). Sexy selfies. Over sexting, geheime chats en cyberpesten. Meppel: Just
Publishers/Veltman Distributie BV. Lees meer op:
http://www.cyberpesten.be/.Over cyberpesten.
Hoofdstuk 16 Straatcultuur in je klas
De studenten lezen ter voorbereiding Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs,
hoofdstuk 16.
16.1 Onderwerpen
Wat is straatcultuur?
Verschillen tussen ‘burgerlijke cultuur’ en straatcultuur
Welke uitingen kom je tegen in je stageschool?
Omgaan met jongeren uit de straatcultuur
16.2 Doelen
De student begrijpt de straatcultuur (dit is niet hetzelfde als begrip opbrengen voor).
De student kent do’s en don’ts in de omgang met jongeren uit deze cultuur.
Op sommige scholen krijg je te maken met de zogenaamde straatcultuur. Hoe divers de leerlingen
ook zijn, bij het woord straatcultuur krijgen we vaak associaties van jongeren die moedwillig je les
verstoren en voortdurend proberen je boos te krijgen. Ermee omgaan is over het algemeen lastig
voor docenten, omdat op school een heel andere cultuur heerst.
Leerlingen uit de straatcultuur willen vaak hun status verhogen via jou. Als jij boos wordt, verhoogt
dat hun status in de groep. Zoals je gelezen hebt in hoofdstuk 16 van Gedragsproblemen in de klas in
het voortgezet onderwijs, is status het allerbelangrijkste. Als docent moet je die status dus niet
aantasten.
Lessuggesties
Nodig Hans Kaldenbach uit. Hij komt met een acteur langs om studenten aan den lijve te laten
ondervinden hoe je (niet) met jongeren uit de straatcultuur moet omgaan.
http://www.hanskaldenbach.nl/trainingen.php
http://docplayer.nl/121466-Hoe-de-straat-de-school-binnendringt.html van I. El Hadioui (zie
Videosuggesties).
16.3 Videosuggesties
Een mooi stuk hierover kun je studenten laten lezen op:
http://blog.youngworks.nl/facts/straatcultuur-school
http://docplayer.nl/121466-Hoe-de-straat-de-school-binnendringt.html
van I. El Hadioui
Leraar24 Straatcultuur (18 min. 48 sec.):
https://www.leraar24.nl/video/1635/studio24-straatcultuur#tab=0
Uitzending van NOVA (7 april 2010, bekijken vanaf 18 min. 05 sec.):
http://www.ntr.nl/player?id=NPS_1148962&ssid=203
16.4 Opdrachten ter voorbereiding op het college 1 ‘Amir (21) en Mustafa (23) staren uit het raam naar de Rotterdamse skyline. Ze zijn net de
klas uitgestuurd omdat ze geen boeken bij zich hadden. Dus hangen ze rond in de grijze,
onpersoonlijke gangen. Af en toe lopen ze naar de kantine, die is opgefleurd met
goudkleurige stoelen en grote lampen. Om de tijd te doden spelen ze met hun telefoon.10’
Als je in gedachten neemt wat je hebt gelezen over straatcultuur, wat vind je dan van deze
situatie?
2 Is er een andere handelswijze mogelijk? Welke?
3 ‘Neem straattaal. Taalonderwijs heeft bij ons al jaren prioriteit. Vorig jaar is er een Taal- en
Rekencentrum opgericht om het taalniveau te verhogen. Maar lang niet alle opleidingen
verbieden het spreken van straattaal in de klas. Als ze dat wel doen, wordt het verbod niet
altijd gehandhaafd.11’
Bedenk redenen waarom het verbod is ingesteld en redenen en waarom het verbod niet
gehandhaafd wordt. Wat zijn de consequenties van zowel de eerste als de tweede situatie?
10 Uit: http://www.nrc.nl/handelsblad/2010/03/20/wallah-school-is-nakkoe-ik-zweer-school-is-niks-11866306 11 Uit: http://www.nrc.nl/handelsblad/2010/03/20/wallah-school-is-nakkoe-ik-zweer-school-is-niks-11866306
Antwoordindicaties 16.4
1 Leerling zonder boeken de klas uitsturen is af te raden. De leerling lijdt gezichtsverlies en zal
dat proberen te voorkomen. Onverschillig of stoer gedrag, eventueel weigeren te vertrekken,
minder mooie opmerkingen aan jouw adres behoren tot het repertoire. Laten meedoen
verdient de voorkeur.
2 Laten meedoen; betrekken bij de les en de klas. Voorkom strijd.
3 Een verbod op straattaal in de klas is zeker wenselijk. Niet alleen vanuit didactisch oogpunt,
maar ook vanuit algemeen maatschappelijk oogpunt. Je moet de Nederlandse taal nu
eenmaal beheersen om kans te hebben op de arbeidsmarkt. Handhaaf eventuele regels zeer
consequent. Het hele team moet daaraan bijdragen, anders is zo’n beleid tot mislukken
gedoemd.
Lees eventueel ook: http://docplayer.nl/121466-Hoe-de-straat-de-school-binnendringt.html
van I. El Hadioui.
16.5 Opdracht in de les
Discussieer met medestudenten hoe je moet omgaan met deze jongeren.
16.6 Stageopdrachten 1 Zie je op jouw stageschool tekenen van straatcultuur? Zo ja, wat neem je waar? Beschrijf in
maximaal een A4’tje wat je ziet.
2 Welke acties onderneemt jouw stageschool ter preventie? Of laat men de straatcultuur toe?
Praat met docenten, leerlingen en schoolleiding.
Antwoordindicaties 16.6
1 Eigen antwoorden.
2 Eigen antwoorden.
16.7 Literatuursuggesties
Kaldenbach, H. (2008). Respect! 99 tips voor het omgaan met jongeren in de straatcultuur.
Amsterdam: Prometheus.
Kaldenbach, H. (2011). Machomannetjes. 99 tips om de straatcultuur terug te dringen in uw school.
Amsterdam: Prometheus.
Hoofdstuk 17 Executieve functies
De studenten lezen ter voorbereiding Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs,
hoofdstuk 17.
17.1 Onderwerpen
Executieve functies
Uitleg
Aanpassen docentgedrag
Cogmed, Braingame Brian, Jungle memory
Signalering: BRIEF, Chexi12
17.2 Doelen
De student begrijpt de invloed van docentgedrag, klassenorganisatie en organisatie van de
leeromgeving in relatie tot het executief functioneren (bijvoorbeeld werkgeheugen) van
leerlingen.
De student kan zijn/haar eigen gedrag zodanig afstemmen op de leerlingen dat leerlingen
ondanks bepaalde zwaktes in executief functioneren komen tot optimale prestaties.
De student heeft kennis van de invloed van bepaalde zwakke(re) executieve functies op het
gedrag.
De student moet de lessen zodanig kunnen organiseren dat leerlingen die moeite hebben met
planning, overzicht en organisatie toch voldoende profiteren van hun lessen.
De student weet dat executieve functies een grotere voorspeller zijn van schoolsucces dan
intelligentie.
Lessuggesties
Aan de orde laten komen van het begrip executieve functies naar aanleiding van de
Videosuggesties.
Ingaan op signaleringsinstrumenten zoals de BRIEF (Huizinga & Smidts, 2012) en de Chexi.
12 Childhood executive functioning inventory: Ned. vertaling door Dovis, de Vries, Lobel, Prins & Sergeant Oorspronkelijke uitgave: Horell, L.B., & Nyberg, L. (2008) The Childhood Executive Functioning Inventory (CHEXI): A new rating instrument for parents and teachers, Developmental Neuropsychology, 33, 526-552.
17.3 Videosuggesties
Wat doet Cogmed werkgeheugentraining:
http://www.cogmed.nl/#wat-doet-cogmed
InBrief: Executive Function: Skills for Life and Learning (5 min. 35 sec.):
https://youtu.be/efCq_vHUMqs
Executive functioning (5 min. 5 sec.):
https://youtu.be/jeNDYv_c0aU
Autisme en executieve functies (1 min. 25 sec.):
https://youtu.be/DR6vKwQgWNo
Downloaden Chexi:
http://chexi.se/onewebmedia/CHEXI_NED.pdf
Braingame Brian:
http://www.gamingandtraining.nl/beschrijving-braingame-brian
Cogmed:
http://www.cogmed.nl
Jungle memory:
http://lb.junglememory.com
17.4 Opdrachten ter voorbereiding op het college Executieve functies zijn nog redelijk onbekend. Het gaat hierbij, zoals je in hoofdstuk 17 van
Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs ook leest over concentratie, planning etc.
Deze functies hebben met het werkgeheugen te maken. Op de website van Cogmed (zie
Videosuggesties), staat een filmpje waarin de verbinding gemaakt wordt met het werkgeheugen en
hoe je daarmee aan de slag kunt gaan. Bekijk deze video en maak aantekeningen van de belangrijkste
aspecten, die in de video aan de orde komen. Gebruik daarnaast een van de andere videosuggesties
over executieve functies. Maak daarna een PowerPoint of Prezi van maximaal 5 slides waarin je aan
docenten in het vo duidelijk maakt wat executieve functies zijn, waar de problemen liggen en waar zij
rekening mee kunnen houden in de klas. Schrijf bij elke notitie puntsgewijs op wat je aan die collega’s
wilt vertellen. Maak van die notitiepagina’s een pdf-bestand en lever dat in bij je docent.
Casus 17.1
Sandra is een slimme leerlinge uit 4 havo. Ze is enthousiast, begrijpt de leerstof prima en doet goed
mee in de les. Waarom levert ze haar huiswerk dan zo vaak niet in? En waarom zijn haar toetscijfers
zo wisselend?
1 Executieve functies ontwikkelen zich doordat je brein zich ontwikkelt, maar ook door
oefenen. Dat kan uiteraard het meest efficiënt in een omgeving die daartoe optimaal is
aangepast. Wat zijn de grootste problemen waar jouw leerlingen mee worstelen? Met welke
EF’s hangen die problemen samen, denk je? Welke onderdelen ter ontwikkeling van de EF’s
worden in jouw les al goed aangepakt?
2 Stress werkt belemmerend. Het zorgt er bijvoorbeeld voor dat je werkgeheugen niet goed
functioneert. Zorgt jouw docentgedrag voor stress, denk je? Zijn er leerlingen in je klas(sen)
die gestrest overkomen? Welke maatregelen zou jij kunnen nemen om deze stress bij je
leerlingen te verminderen?
3 Klingberg (Het lerende brein, 2011) noemde het werkgeheugen de moeder van alle
executieve functies. Bedenk waarom hij dit zou kunnen vinden.
4 Barkley (Diagnose ADHD, 2013), noemde inhibitie de moeder van alle executieve functies.
Bedenk waarom hij dat zou kunnen vinden.
5 Wat zijn volgens jou de executieve functies die het meeste invloed hebben in je les?
6 Gebruik de executieve-functietheorie om een hypothese op te stellen over de problemen
waar Sandra tegenaan loopt. Hoe zou je als docent Sandra kunnen ondersteunen?
7 Bekijk de programma’s Cogmed, Braingame Brian en Jungle memory: zorg dat je globaal
weet wat de programma’s inhouden en wat de verschillen zijn.
Antwoordindicaties 17.4
1 Problemen van pubers/adolescenten zijn vaak planning en overzicht/organisatie. Hierdoor
worden huiswerk, werkstukken en andere langetermijnopdrachten vaak niet op tijd of op het
allerlaatste moment (vaak te laat) ingeleverd. Dit hangt samen met de EF’s werkgeheugen en
organisatie, soms ook met taakinitiatie.
Docenten kunnen deelopdrachten geven, huiswerk in het begin van de les laten noteren en
controleren. Zij kunnen ook een vaste lesopzet (structuur/routine) kiezen en eventueel
evalueren met de klas of met individuele leerlingen.
2 De docent moet duidelijk zijn, vriendelijk en beslist. De dreiging met straf of de les uitsturen
moet vermeden worden. Cijfers van proefwerken oplezen in de klas moet vermeden worden.
Sarcasme, beurten voor het bord van leerlingen waarvan je weet dat de beurt gaat mislukken
moeten vermeden worden. De les moet in hoge mate georganiseerd zijn, er moeten routines
ingebracht worden (die ontlasten de EF’s). En eigen antwoorden van studenten.
3 Klingberg formuleert het ongeveer als volgt: werkgeheugen organiseert je kennis. Als die
organisatie zwak is, kun je niet bij die kennis en heb je ondanks je eventuele intelligentie veel
problemen op school.
4 Barkley formuleerde het ongeveer als volgt: als je voortdurend afgeleid wordt omdat je
inhibitie je daar niet in tegenhoudt, kun je niet komen tot doelgericht gedrag. De gebrekkige
inhibitie beïnvloedt al je andere executieve functies. Bijvoorbeeld: als je gedrag niet wordt
afgeremd, kun je er niet toe komen aan je huiswerk te gaan (taakinitiatie), als je inhibitie
onvoldoende is, kun je je aandacht in de les niet goed richten.
5 Dat is moeilijk te zeggen. Executieve functies laten zich lastig scheiden. Let vooral op
argumenten van de studenten.
6 Sandra heeft vermoedelijk moeite met taakinitiatie (en overzicht planning). Ook inhibitie kan
een rol spelen (impulsief andere dingen gaan doen als er huiswerk gemaakt moet worden) en
werkgeheugen (vergeten dat er huiswerk gemaakt moet worden). Ondersteuning: samen
plannen, agenda controleren, buddy aanstellen, enz.).
7 –
17.5 Opdracht in de les
1 Samenwerkingsopdracht In het boek worden 7 clusters van executieve functies genoemd. Om de executieve functies
te verbeteren moet je haalbare (liefst korte) oefeningen doen. Er zijn allerlei therapieën die
hiervoor zijn ontwikkeld. We vragen jullie of je voor elk cluster twee korte oefeningen wilt
ontwikkelen. Dat doen jullie in een groepje van 3 studenten.
a Maak groepjes van 3 studenten.
b Verdeel de clusters om (korte) oefeningen voor te maken.
c Verantwoord bij elke oefening waarom je deze oefening doet voor dat cluster.
d Deel de oefeningen met je medestudenten.
e Verzamel de oefeningen in één document.
f Deel dit document met je medestudenten uit je klas.
Zo heb je dus van iedere groepje een document ontvangen. Dit document heb je nodig bij je
stageopdracht.
17.6 Stageopdracht
Wellicht is er ook bij jou op school nog weinig bekend over de executieve functies. Leg dan kort uit
wat daarmee bedoeld wordt. Je kunt hierbij gebruik maken van de PowerPoint die je hebt gemaakt.
Vraag aan je stagebegeleider of je met een leerling, waarvan hij/zij denkt of weet dat die last heeft
van bepaalde niet goed ontwikkelde executieve functies een paar oefeningen mag doen. Vraag goed
waarom die leerling hiervoor in aanmerking komt. Daarna maak je voor jezelf een analyse waaruit je
destilleert in welk cluster deze leerling zit. (Cluster 1-7: zie Gedragsproblemen in de klas in het
voortgezet onderwijs, hoofdstuk 17, p. 306-310). Je kunt hiervoor bijvoorbeeld de Chexi
(www.chexi.se) downloaden om een en ander goed in beeld te brengen.
Kies daarna drie à vier opdrachten uit. Leg de leerling uit wat hij daarvan kan leren. Voer samen de
opdrachten uit en schrijf daarna een kort verslag van max. 500 woorden of de oefening werkte.
Verwerk er ook de reactie van de leerling in.
Antwoordindicaties 17.6
Omschrijving executieve functies.
Hoe herken je dit in de klas?
Waar moet je vooral rekening mee houden?
Max. 5 slides
Niet te veel tekst p.p.
Notitiepagina’s met korte aantekeningen.
Eindopdracht
(door Harry Sinke Senior lecturer bij FLOT - Fontys Lerarenopleiding Tilburg)
Voorbeeld
Hoofdstuk overstijgende stageopdracht na het doorwerken van Gedragsproblemen in de klas.
Deze opdracht is een voorbeeld van een meer uitgebreide opdracht die aan studenten gegeven zou kunnen worden. Uiteraard zijn andere opdrachten mogelijk. Dit soort opdrachten is met name bedoeld voor studenten die al verder in de opleiding zijn.
Groepsopdracht voor drie personen
De studenten gaan op hun stageschool voorlichting geven aan het hele docententeam of, als dat niet
mogelijk is, een afdeling. Het verdient echter de voorkeur om het hele team bij deze voorlichting te
betrekken.
De opdracht
Het houden een presentatie over een tweetal gedrags- en ontwikkelingsstoornissen. De presentatie
wordt gefilmd. Aan de orde dient te komen:
a Kenmerken en verschijningsvormen in de klas/op school
b Overlap qua aanpak en problemen
c Comorbiditeit
d Aanbevolen aanpak in de klas/op school/stage (bij mbo-leerlingen)
e De voorlichting moet interactief zijn
f De studenten moeten gebruikmaken van ICT; degenen die voorgelicht worden, krijgen
vragen voorgelegd die via Twitter, Socrative, Flipquiz, enz. beantwoord moeten worden.
g Achteraf krijgt het team een hand-out met de inhoud en tips om meer informatie over het
onderwerp te lezen. De hand-out mag ook digitaal aangeleverd worden.
Bijlagen
Bijlage 1 ABC-analyse
(behorend bij Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs, hoofdstuk 1)
Een ABC-analyse gebruik je om te achterhalen waardoor bepaald gedrag veroorzaakt lijkt te worden
en hoe erop gereageerd wordt door de groep of de docent.
Antecedents Behaviour Consequences Opm.
Bron: Ellis, A. (1957). Rational Psychotherapy and Individual Psychology. Journal of Individual
Psychology, 13: 38-44. Ellis, A. (1962). Reason and Emotion in Psychotherapy. New York: Stuart.
Bijlage 2 GGGG-model
(behorend bij Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs, hoofdstuk 1)
Het GGGG-model staat voor: Gebeurtenis → Gedachte → Gevoel → Gedrag
Het GGGG-model gaat ervan uit dat het belangrijk is om je bewust te worden van de invloed van je
gedachten en gevoelens op je gedrag. Gedachten en gevoelens kunnen het gedrag zowel bevorderen
als verstoren. Met dit model kun je daarover in gesprek met een leerling. Soms wordt het model
aangevuld met een vijfde G: gebeurtenis die volgt uit het voorgaande.
Gebeurtenis
Gedachten
Gevoel
Gedrag
Bewijzen voor Bewijzen tegen
Alternatieve verklaringen
Ellis, A. (1957). Rational Psychotherapy and Individual Psychology. Journal of Individual Psychology,
13: 38-44.
Ellis, A. (1962). Reason and Emotion in Psychotherapy. New York: Stuart.
Bijlage 3 Ernst van probleemgedrag (criteria van Rutter,
bewerkt)
(behorend bij Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs, hoofdstuk 1)
Naam leerling:
Geboortedatum:
Naam docent/begeleider:
Datum:
Klas:
Criteria van Rutter Nadere omschrijving Van
toepassing
Concrete omschrijving van het gedrag van
de leerling
Het gedrag is
leeftijdsadequaat
Past het gedrag bij de
leeftijd van de leerling?
Hoe groter het verschil
tussen de leeftijdsnorm
en het probleemgedrag,
hoe ernstiger het
probleem.
Duur van het
probleemgedrag
Hoe lang duren de
problemen?
Hoe langer de problemen
duren, hoe ernstiger het
gedrag.
Omstandigheden
Zijn de problemen
begrijpelijk gezien de
omstandigheden?
Als de omstandigheden
‘normaal’ zijn, is het als
probleemgedrag ernstiger
te beoordelen dan
wanneer er een duidelijke
aanleiding is.
Socioculturele setting
Mate van voorkomen in
de populatie
Past het gedrag in de
(sub)cultuur waartoe het
kind behoort?
Wanneer een bepaald
gedrag niet voldoet aan
de normen van de
(sub)cultuur, beschouwt
men het als
problematisch.
Hoeveelheid en
frequentie van de
problemen
Zijn er veel problemen
met een hoge frequentie?
Wanneer veel problemen
samen in een hoge
frequentie voorkomen,
beschouwt men ze als
ernstiger.
Typen problemen en
mate van voorkomen
van die problemen in
de populatie
Welke typen problemen
zijn er?
Als bepaalde problemen
doorgaans weinig
voorkomen in de normale
populatie, zullen ze
eerder als ernstig worden
beschouwd.
Intensiteit van de
problemen
Hoe intens zijn de
problemen?
Problemen die intensief
voorkomen , zijn ernstiger
dan wanneer ze in een
milde vorm voorkomen.
Zijn er situaties waarin
het gedrag nauwelijks
of niet voorkomt?
Hierin kan de sleutel tot
de oplossing te vinden
zijn.
Verandering van gedrag
Is de gedragsverandering
begrijpelijk gezien het
verleden of is deze geheel
onverwacht?
Een onverwachte
gedragsverandering is
doorgaans ernstiger.
Situatiegebondenheid
Komt dit gedrag in één of
meerdere situaties voor?
Probleemgedrag in
meerdere situaties is
ernstiger.
Wat zegt de leerling zelf
over het gedrag,
wanneer je op een
rustig moment met
hem praat?
In gesprek met de leerling
is van wezenlijk belang!
Belemmering van
ontwikkeling op andere
gebieden
Belemmert het
probleemgedrag ook
andere gebieden zoals
leren, werkhouding,
sociale contacten?
Hoe meer
belemmeringen
voorkomen op
verschillende
ontwikkelingsgebieden,
hoe ernstiger we dat
vinden.
Bron: Rutter, M. (1975). Helping troubled children. London: Plenum Press.
Bijlage 4 Reflectiemodel van Korthagen
(behorend bij elk hoofdstuk van Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs)
Als docent lukt je natuurlijk niet alles. Het is daarom verstandig, zeker bij gedragsproblemen in je
klas, terug te kijken op wat er gebeurt. Er blijken namelijk vaak patronen te zijn in handelen en
gevolgen. Die zijn in je eentje overigens moeilijk te ontdekken, maar met een gesprekspartner kun je
een eind komen. Het Reflectiemodel van Korthagen13 kan je hierbij goede diensten bewijzen.
Hoe kun je als docent zo reflecteren dat je contact krijgt met wat werkelijk van belang is voor jezelf
en zo dat je zicht krijgt op aanpakken die je verder helpen? Dat vraagt om systematische reflectie.
Het ‘ideale’ reflectieproces wordt beschreven door het volgende model (Korthagen, 1982, 1992).
Daarbij is fase 5 de eerste fase van een volgende cyclus. Reflecteren op eigen handelen stopt dus
eigenlijk nooit. Bij het model horen een aantal standaardvragen:
Fase 1 en fase 5: Wat wil(de) ik bereiken?
Fase 2: Wat is er gebeurd?
Fase 3: Wat vond ik daarin belangrijk?
Fase 4: Tot welke voornemens of leerwensen leidt dat?
Fase 5 en Fase 1: Wat wil(de) ik daarmee bereiken?
De vragen zijn eigenlijk heel eenvoudig en toch blijkt het systematisch beantwoorden ervan een
grote verdieping aan te brengen in het leren van ervaringen. Er ontstaat een vruchtbare
wisselwerking tussen het handelen als docent (fasen 1 en 5) en het leren van dat handelen.
Heel belangrijk is fase 3: daar leidt de reflectie tot bewustwording van wat essentieel is. De fases uitgewerkt
Fase 5 van de vorige keer (= fase 1 van deze cyclus): Wat wil(de) ik bereiken?
1 Wat wilde ik bereiken?
2 Waar wilde ik op letten?
3 Wat wilde ik uitproberen?
Fase 2: Terugblikken
1 Wat gebeurde er concreet?
wat wilde ik?
wat deed ik?
wat dacht ik?
wat voelde ik?
13 Korthagen, F.A.J. (1992). Reflectie en de professionele ontwikkeling van leraren. Pedagogische Studiën 69 (2), p. 112-123.
wat denk ik dat de leerlingen
wilden?
deden?
dachten?
voelden?
In fase 2 is de eerste stap het vinden van antwoorden op de vragen gesteld in fase 2. De ervaring leert dat docenten vaak moeite hebben met de kant van de leerlingen. Dat geldt vooral voor beginnende docenten. Dat is ook niet raar: je kunt immers niet in het hoofd van de leerling kijken. Naarmate je langer lesgeeft, wordt je wel beter in het inschatten van bedoelingen en gedachtes van leerlingen.
De beste manier is natuurlijk om in gesprek te gaan met deze leerling(en). Dit loont de moeite, zeker als het ‘probleemgedrag’ vaker terugkomt.
In fase 2 moet het voorwerk gedaan worden dat het mogelijk maakt om tot de ‘kern’ te komen: fase 3.
Fase 3: Bewustwording van essentiële aspecten
1 Hoe hangen de antwoorden op de vorige vragen met elkaar samen?
2 Wat is daarbij de invloed van de context/de school als geheel?
3 Wat betekent dat nu voor mij?
4 Wat is dus het probleem (of de positieve ontdekking)?
Fase 4: Alternatieven bedenken
1 Welke alternatieven zie ik (oplossingen of manieren om gebruik te maken van mijn
ontdekking)?
2 Welke voor- en nadelen hebben die?
3 Wat neem ik me nu voor bij de volgende keer?
Deze lijst is dus een hulpmiddel om te bekijken wat je wilde dat er gebeurde, wat er echt gebeurde
en hoe je dit in de toekomst kunt versterken dan wel voorkomen (afhankelijk van waarover je
reflecteert).
Fase 5: Ga naar fase 1
Bron: Korthagen , F. (1993). Het logboek als middel om reflectie door a.s. leraren te bevorderen.
VELON Tijdschrift voor lerarenopleiders, 15(1), 27-34.
Korthagen, F. & Koster, B. (1996). Theorie en praktijk van het leren reflecteren. In: D. Van Veen & W.
Veugelers (Eds.), Vernieuwing van leraarschap en lerarenopleiding (pp. 205-215). Leuven-Apeldoorn:
Garant.
Bijlage 5 Tijdsteekproef
(behorend bij Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs, hoofdstuk 1)
Tijdsteekproef-formulier
Observator:
Naam leerling:
Groep:
Datum observatie:
Categorie
Aantal
Procenten
Ta
Kij
Sto
Lo
An
Totaal 100%
Min Na 20 sec. Na 40 sec. Na 60 sec. Opmerkingen
1 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
2 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
3 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
4 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
5 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
6 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
7 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
8 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
9 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
10 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
11 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
12 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
13 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
14 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
15 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
16 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
17 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
18 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
19 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
20 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An
Toelichting
Bij het nemen van deze tijdsteekproef scoort de observator – gedurende de verwerkingsfase/
uitvoerfase – om de 20 seconden wat de leerling doet. Dat is 3 scores per minuut. Na afloop is het
percentage van de tijd te berekenen dat de leerling taakgericht bezig was.
De volgende categorieën kunnen gescoord worden:
Ta: werkt taakgericht
Kij: kijkt afwezig rond of staart voor zich uit
Sto: stoort andere leerlingen of praat met hen
Lo: loopt door de klas
An: is bezig met andere activiteiten
Procedure
a Wanneer de leraar opdracht heeft gegeven aan het werk te gaan, of individuele hulp aan de
leerling heeft beëindigd, begint de observatie. De stopwatch wordt ingeduwd (of maak gebruik
van de tijdteller van de camera bij een video-opname). De observator wacht tot de teller 20
seconden na de hele minuut aangeeft.
b Hij stelt vast wat de leerling die seconde doet.
c Hij zet een cirkel om de categorie die het beste het gedrag van de leerling op de twintigste
seconde aangeeft: Ta, Kij, Sto, Lo of An.
d Hij wacht tot de teller 40 seconden na de hele minuut aangeeft en herhaalt stap b en c.
e Idem bij 60 seconden.
f De observator herhaalt deze procedure zo lang als de periode duurt waarin de zelfstandige
verwerking verwacht wordt.
g Er wordt geen taakgedrag gescoord wanneer leerling en leraar overleg hebben.
Verwerking
Werkwijze omrekening en verwerking gegevens.
a De observator bepaalt het totaal aantal gemaakte observaties per categorie.
b Hij bepaalt het totaal aantal gemaakte observaties.
c Hij deelt het aantal van elke categorie door het aantal en vermenigvuldigt dit met 100.
Interpretatie
De interpretatie kan antwoord geven op de volgende vragen:
1 Gedurende hoeveel procent van de tijd, bedoeld voor de zelfstandige verwerking van de leerstof,
was de leerling taakgericht?
2 Nam de taakgerichtheid van de leerling toe (in vergelijking met vorige steekproef)?
3 Welke vormen van niet-taakgericht gedrag vertoont de leerlingen wel/niet?
Over het algemeen geldt dat leerlingen die ongeveer 70% van de tijd taakgericht werken (landelijk
gezien) een aanvaardbaar gemiddelde halen.
Opmerking
Dit observatieformulier is uitermate geschikt om het effect van een bepaalde aanpak te meten.
Bron: D. Bakker-Beens e.a. Voor gedrag een 8. Nijmegen: Berkhout, 1995.
Bijlage 6 Kwadrantmodel
(deze bijlage hoort niet bij een specifiek hoofdstuk van Gedragsproblemen in de klas in het
voortgezet onderwijs)
Het kwadrantmodel is een middel om leerling gegevens overzichtelijk te ordenen. Het toont de samenhang tussen kunnen, willen, doen en presteren. Het is uitermate geschikt om in één oogopslag te overzien waar de problemen kunnen zitten. Tijdens de leerlingbespreking kan dan gestructureerd gesproken worden over de actuele ontwikkeling van een kind. Problemen worden in school meestal zichtbaar in de beide onderste kwadranten, terwijl de oorzaken voor die problemen vaak in de bovenste kwadranten te vinden zijn.
Cognitief
Affectief
Niet zichtbaar
(psychologische kant)
Capaciteiten (kunnen)
IQ (NIO, WISC-III NL)
Leerbelemmeringen, bijv. dyslexie
Werktempo
Concentratie
Persoonsontwikkeling (willen)
Emotioneel functioneren door signaleringslijsten, bijv. saqi (SVL), SSAT
(Para)medische gegevens
Sociaal-maatschappelijke gegevens
Zichtbaar
(onderwijskundige
kant)
Schoolprestaties (presteren)
Instroomgegevens van de basisschool, bijv. Citotoets, Drempelonderzoek, gegevens LVS
(Rapport)cijfers
Schoolgedrag (doen)
Observaties, bijv. ABC-model
Bijlage 7 Herkaderen
(behorend bij Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs, hoofdstuk 2, 5 en 11)
Herkaderen is het herformuleren van een uiting van problematisch gedrag door er een positieve betekenis aan te geven, zodat de leerling ruimte krijgt voor gedragsverandering zonder gezichtsverlies in de omgeving. Bijvoorbeeld in plaats van ‘Je bent boos op hem.’: ‘Je geeft veel om hem.’
Oefening
Herkader de volgende opmerkingen in duo’s. Volg daarbij de volgende stappen. 1 Kijk eerst wat je eigen interpretatie is van het probleemgedrag. 2 Bedenk met elkaar alternatieve interpretaties van het gedrag. 3 Neem die interpretatie die het meest waarschijnlijk lijkt, het minste gezichtsverlies in de
omgeving geeft en het beste bij de leerling past. 4 Formuleer een zin die de nieuwe, positieve interpretatie beschrijft.
Oorspronkelijke uiting Herkadering
Lui
Drammerig
Ongeduldig
Onverschillig
Depressief
Agressief
Zeuren
Teruggetrokken
Dwars
Overdreven hulpvaardig
Bijlage 8 Bumpy moment: samen leren van de praktijk
(deze bijlage hoort niet bij een specifiek hoofdstuk van Gedragsproblemen in de klas in het
voortgezet onderwijs, maar kan op elk gewenst moment worden ingezet om samen te praten over
problemen in de praktijk.)
Doelen
De student gebruikt de praktijkervaringen van anderen en van zichzelf om een eigen arsenaal aan
oplossingen voor het omgaan met gedragsvraagstukken uit te breiden.
De deelnemers worden gestimuleerd praktijkkennis te delen en te koppelen aan de theorie.
Inventariseren welke theorie er nader bekeken moet worden in de komende tijd.
Brophy (Teaching problem students14) analyseerde de aanpak van leraren met wetenschappelijke
kennis over de aanpak van gedragsproblemen. Hij deed dat met korte cases, waarmee vervolgens
kennis en ervaring gedeeld kunnen worden.
De aanpak
Beschrijf een eigen bumpy moment, waar je zelf bij betrokken bent geweest.
Het moet gaan over probleemgedrag.
Vertel wat er gebeurde in 5 tot 10 korte zinnen, geschreven in de tegenwoordige tijd.
Geef geen eigen mening of oordeel: geef alleen feiten weer.
Vertel niet hoe je dit probleem aangepakt hebt.
Bespreek je bumpy moment met een medestudent: voldoet het aan de criteria?
Nee? Stel bij.
Ja? Maak nu van je tweetal een viertal (drie kan ook als dat beter uitkomt).
Beslis met de groep welk bumpy moment je gaat uitwerken.
Degene van wie dit bumpy moment is, verlaat de groep en gaat naar een ander groepje. Zijn of
haar bumpy moment blijft dus achter.
De groep gaat aan de slag met de placemat-methode.
Bron: Gebaseerd op: Brophy, J.E. (2003). Teaching Problem Students. Guilford Publications.
14 Brophy, J.E. (2003). Teaching problem students. Guilford Publications.
Let op: een bumpy moment hoeft niet het meest erge te zijn wat je hebt meegemaakt. Het moet een
situatie zijn die je nog helder voor ogen staat en die je triggerde.
1 Elke deelnemer beantwoordt de vragen:
a Emotie: wat voor gevoel roept deze situatie bij je op? Wat doet het met je?
b Ingreep: neem de situatie in ogenschouw: wat zou je doen of niet doen? Op welk moment?
c Verklaring: wat zou een verklaring kunnen zijn voor deze situatie?
d Preventie: was er een mogelijkheid tot ingrijpen op een eerder moment? Hoe?
2 Tijdens dit beantwoorden mag er niet overlegd worden. Zo kunnen deelnemers zich vrij voelen te
schrijven wat ze willen. Noteer eventueel eerst op klad.
3 Na het opschrijven lezen jullie elkaars antwoorden. Daarna kies je een gespreksleider in het
groepje en ga je in discussie. Let erop dat iedereen aan bod komt.
4 In het middenvak komt het volgende:
a Waarover ben je het eens?
b Waarover ben je het (gedeeltelijk) oneens?
c Welke onderdelen zouden meer aandacht behoeven naar aanleiding van dit bumpy
moment?
5 Plenair:
a De docent noteert op het bord de punten die aandacht zouden behoeven.
b De groepen lezen hun bumpy moment voor en brengen verslag uit over hun ‘middenvak’.
Andere groepen mogen reageren. Eventuele opmerkingen worden op het bord gezet.
c Degene van wie het bumpy moment was, reageert en vertelt hoe hij zich voelde, ingreep enz.
Hij geeft ook aan of er in het middenvak bruikbare dingen staan voor hem en waarom. Ook
als er niets bruikbaars is, vertelt hij waarom dat niet zo is.
Casus
Voorbeeld van een bumpy moment (4 havo)
Ik wil beginnen met de les Engels. Simon praat met zijn buurman. Ik vraag in het algemeen om stilte.
Simon praat door. Ik vraag nog een keer om stilte. Hij praat nog steeds door. Ik vraag voor de derde
keer om stilte, maar nu wat dringender. Simon praat door, de rest is al stil. Ik noem nu zijn naam. Hij
lijkt me aan te kijken en gaat weer verder. Ik ben geïrriteerd en zeg dat jij zijn boeken moet pakken
en zich melden. Hij roept dat hij dat niet gaat doen. Ik roep terug dat hij beter wel kan gaan. Hij gaat
in discussie. Hij wordt kwaad. Uiteindelijk gooit hij zijn stoel omver en loopt mopperend de klas uit.
Hij knalt de deur achter zich dicht.
Bijlage 9 Hoogbegaafdheidskaartjes
(behorend bij Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs, hoofdstuk 13)
Gebaseerd op de hoogbegaafdheidskaartjes van: G. Beunk
Bijlage 10 Beoordelingsformulier docenten
(behorend bij Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs, hoofdstuk 1)
Bijlage 11 Onderwijsbehoeften bepalen: De leerling heeft...
(behorend bij elk hoofdstuk van Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs)
Instructie nodig die …
Opdrachten nodig die…
(Leer) activiteiten nodig die …
Feedback nodig die …
Klasgenoten nodig die…
Een docent nodig die….
Overige…