3
22 DUMORTIERA 98 30.04.2010 PLANTCOL Système d’information électronique cen- tralisé relatif aux sources génétiques du matériel végétal vivant pour les plantes ligneuses des collections de plan- tes belges. Association des Jardins botaniques et Arbo- retums asbl & Département de la Politique scientifique fédérale. URL : http://www.plantcol.be/index.php. [Por- tail web consulté en 2009.] Pyšek P. (2003) – How reliable are data on alien species in Flora Europaea? Flora 198 (6) : 499-507. Pyšek P., Richardson D.M., Rejmánek M., Webster G.L., Williamson M. & Kirschner J. (2004) – Alien plants in checklists and floras: towards better com- munication between taxonomists and ecologists. Taxon 53 (1) : 131-143. Richardson D.M., Pyšek P., Rejmánek M., Barbour M.G., Panetta F.D. & West C.J. (2000) – Naturalization and invasion of alien plants: concepts and definitions. Diversity and Distributions 6 : 93-107. Saintenoy-Simon J. (1998) – Excursions 1997 du Groupe Flore Bruxelloise. Adoxa 20-21 : 15-32. Saintenoy-Simon J. (et coll.) (2006) – Trouvailles flo- ristiques récentes (2004-2006). Adoxa 52-53 : 41-71. Sakai S., Suzuki Y., Itagaki T., Tsujisawa H. & Makino T.T. (2008) – On the function of hermaphrodite florets in female inflorescences of Petasites japonicus (Asteraceae). Botany 86 : 179-184. Sell P. & Murrell G. (2006) – Flora of Great Britain and Ireland, Volume 4 : Campanulaceae-Asteraceae. Cam- bridge, Cambridge University Press. Stieperaere H. & Fransen K. (1982) – Standaardlijst van de Belgische vaatplanten, met aanduiding van hun zeldzaamheid en socio-oecologische groep. Dumortiera 22 : 1-41. Toman J. (1972) – A taxonomic survey of the genera Petasites and Endocellion. Folia Geobot. Phytotax. 7 : 381-406. Toussaint B., Lambinon J., Dupont F., Verloove F., Petit D., Hendoux F., Mercier D., Housset P., Truant F. & Decocq G. (2007) – Réflexions et définitions relatives aux statuts d’indigénat ou d’introduction des plantes ; application à la flore du nord-ouest de la France. Acta Bot. Gallica 154 (4) : 511-522. Vanden Berghen C. (1997) – La Renouée du Japon en Belgique. Adoxa 15-16 : 35-38. Verloove F. (2002a) – Ingeburgerde plantensoorten in Vlaanderen. Mededeling van het Instituut voor Natuur- behoud 20. Brussel, Instituut voor Natuurbehoud. Verloove F. (2002b) – Petasites japonica (sic), ook in België. Dumortiera 79 : 21. Verloove F. (2006) – Catalogue of neophytes in Belgium (1800-2005). Scripta Botanica Belgica 39. Meise, National Botanic Garden (Belgium). Floristische nota’s Notes floristiques Selaginella kraussiana overwinterend in een gazon in Belsele (Sint-Niklaas) Willy VAN ROMPU (Sint-Niklaas) [[email protected]] Op 3 november 2007 loop ik over het park- gazon van een tot rusthuis uitgebouwde villa in de wijk Dekpriem, even buiten de dorps- kom van Belsele (Sint-Niklaas). Een helder- groene vlek tussen het donkergroene gras en het lichtgroene mos trekt mijn aandacht. Welk mos is dit? Bij nader toezien wijzen de compacte groeiwijze, de stevige, liggende tot overhan- gende en meermaals vertakte stengeltjes, de vier rijen blaadjes – in twee groottes en alle nagenoeg in één vlak – op Selaginella of mos- varen (Lambinon et al. 1998). Onderaan de stengels, vaak bij de vertakkingen, hangen fijne, lichtbruine draadjes. Deze rhizoforen ontwikkelen zich na contact met de bodem tot echte wortels (Bold et al. 1980, Kalkman 1972). Na enig speurwerk vind ik zowat 5 m verderop een tweede groeiplek. (Fig. 1) De vlekken zijn ovaal van vorm (ongeveer 40 × 30 cm en 30 × 20 cm) en groeien mooi in de wielsporen van de grasmaaier, op een on- beschaduwd gedeelte van het gazon. Strobili (sporenaren) vind ik niet; ik vermoed dat ze zijn weggemaaid. Het naar de Nationale Plantentuin opge- stuurde herbariummateriaal wordt gedeter- mineerd als S. kraussiana, een soort die in België ook al eerder een paar keer verwilderd werd waargenomen (Verloove 2006). De soort is oorspronkelijk Afrikaans en komt voor op de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, en van Kameroen, Kongo, Kenia, Uganda, Tanzania, Malawi, Mozambique en Zimba- bwe tot Zuid-Afrika. Vanaf begin 19 de eeuw (Lawalrée 1950) werd ze als kas-, terrarium- en kamerplant over de wereld verspreid. Zoals op vele plaatsen elders, betreft de vondst in Belsele wellicht planten die uit kassen of

Dum 98_22-24_Selaginella kraussiana_Van Rompu.pdf

  • Upload
    lenga

  • View
    219

  • Download
    1

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Dum 98_22-24_Selaginella kraussiana_Van Rompu.pdf

22 DUMORTIERA 98 – 30.04.2010

PLANTCOL – Système d’information électronique cen-tralisé relatif aux sources génétiques du matériel végétal vivant pour les plantes ligneuses des collections de plan-tes belges. Association des Jardins botaniques et Arbo-retums asbl & Département de la Politique scientifique fédérale. URL : http://www.plantcol.be/index.php. [Por-tail web consulté en 2009.]

Pyšek P. (2003) – How reliable are data on alien species in Flora Europaea? Flora 198 (6) : 499-507.

Pyšek P., Richardson D.M., Rejmánek M., Webster G.L., Williamson M. & Kirschner J. (2004) – Alien plants in checklists and floras: towards better com-munication between taxonomists and ecologists. Taxon 53 (1) : 131-143.

Richardson D.M., Pyšek P., Rejmánek M., Barbour M.G., Panetta F.D. & West C.J. (2000) – Naturalization and invasion of alien plants: concepts and definitions. Diversity and Distributions 6 : 93-107. Saintenoy-Simon J. (1998) – Excursions 1997 du Groupe Flore Bruxelloise. Adoxa 20-21 : 15-32. Saintenoy-Simon J. (et coll.) (2006) – Trouvailles flo-ristiques récentes (2004-2006). Adoxa 52-53 : 41-71.

Sakai S., Suzuki Y., Itagaki T., Tsujisawa H. & Makino T.T. (2008) – On the function of hermaphrodite florets in female inflorescences of Petasites japonicus (Asteraceae). Botany 86 : 179-184.

Sell P. & Murrell G. (2006) – Flora of Great Britain and Ireland, Volume 4 : Campanulaceae-Asteraceae. Cam-bridge, Cambridge University Press. Stieperaere H. & Fransen K. (1982) – Standaardlijst van de Belgische vaatplanten, met aanduiding van hun zeldzaamheid en socio-oecologische groep. Dumortiera 22 : 1-41. Toman J. (1972) – A taxonomic survey of the genera Petasites and Endocellion. Folia Geobot. Phytotax. 7 : 381-406.

Toussaint B., Lambinon J., Dupont F., Verloove F., Petit D., Hendoux F., Mercier D., Housset P., Truant F. & Decocq G. (2007) – Réflexions et définitions relatives aux statuts d’indigénat ou d’introduction des plantes ; application à la flore du nord-ouest de la France. Acta Bot. Gallica 154 (4) : 511-522.

Vanden Berghen C. (1997) – La Renouée du Japon en Belgique. Adoxa 15-16 : 35-38.

Verloove F. (2002a) – Ingeburgerde plantensoorten in Vlaanderen. Mededeling van het Instituut voor Natuur-behoud 20. Brussel, Instituut voor Natuurbehoud. Verloove F. (2002b) – Petasites japonica (sic), ook in België. Dumortiera 79 : 21. Verloove F. (2006) – Catalogue of neophytes in Belgium (1800-2005). Scripta Botanica Belgica 39. Meise, National Botanic Garden (Belgium).

Floristische nota’s – Notes floristiques

Selaginella kraussiana overwinterend in een gazon in Belsele (Sint-Niklaas)

Willy V AN ROMPU (Sint-Niklaas) [[email protected]]

Op 3 november 2007 loop ik over het park-gazon van een tot rusthuis uitgebouwde villa in de wijk Dekpriem, even buiten de dorps-kom van Belsele (Sint-Niklaas). Een helder-groene vlek tussen het donkergroene gras en het lichtgroene mos trekt mijn aandacht. Welk mos is dit?

Bij nader toezien wijzen de compacte groeiwijze, de stevige, liggende tot overhan-gende en meermaals vertakte stengeltjes, de vier rijen blaadjes – in twee groottes en alle nagenoeg in één vlak – op Selaginella of mos-varen (Lambinon et al. 1998). Onderaan de stengels, vaak bij de vertakkingen, hangen fijne, lichtbruine draadjes. Deze rhizoforen ontwikkelen zich na contact met de bodem tot echte wortels (Bold et al. 1980, Kalkman

1972). Na enig speurwerk vind ik zowat 5 m verderop een tweede groeiplek. (Fig. 1)

De vlekken zijn ovaal van vorm (ongeveer 40 × 30 cm en 30 × 20 cm) en groeien mooi in de wielsporen van de grasmaaier, op een on-beschaduwd gedeelte van het gazon. Strobili (sporenaren) vind ik niet; ik vermoed dat ze zijn weggemaaid.

Het naar de Nationale Plantentuin opge-stuurde herbariummateriaal wordt gedeter-mineerd als S. kraussiana, een soort die in België ook al eerder een paar keer verwilderd werd waargenomen (Verloove 2006). De soort is oorspronkelijk Afrikaans en komt voor op de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, en van Kameroen, Kongo, Kenia, Uganda, Tanzania, Malawi, Mozambique en Zimba-bwe tot Zuid-Afrika. Vanaf begin 19de eeuw (Lawalrée 1950) werd ze als kas-, terrarium- en kamerplant over de wereld verspreid. Zoals op vele plaatsen elders, betreft de vondst in Belsele wellicht planten die uit kassen of

Page 2: Dum 98_22-24_Selaginella kraussiana_Van Rompu.pdf

DUMORTIERA 98 – 30.04.2010 23

potten zijn ontsnapt. Onder meer in Nieuw-Zeeland (zie http://weedbusters.co.nz) wordt de soort beschouwd als een vervelende pest-soort. In tuincentra is Selaginella in diverse soorten en variëteiten te koop als knuffelmos, bloemistenmos of Engels mos. In Europa zijn verwilderde planten – ook overwinterend? – gemeld uit het Groothertogdom Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Italië, Ierland en het Verenigd Koninkrijk (bron: diverse websites).

Figuur 1. Selaginella kraussiana, habitus van de plant en details van een stengeluiteinde (boven: dorsaal; onder: ventraal). Tekeningen S. Bellanger (BR), gebaseerd op

materiaal uit Belsele.

Volgens Lawalrée (1950) is de soort in

België niet winterhard. Daarom leek het de moeite waard om de ontwikkeling van de groeiplaats gedurende één of twee winters te monitoren. Drie perioden met lichte nacht-vorst in de winter 2007-08 (midden november, midden december en de eerste helft van febru-ari) brachten, zoals verwacht, schade toe. Vooral de decembervorst herleidde de centrale kussens, op een paar door grassprieten of blaadjes van boterbloem of hondsdraf be-

schermde stukjes na, tot een geelbruine massa. Net boven de grond (onder de bevroren gedeelten) en aan de zijkanten hadden talrijke, felgroene scheutjes de vorst echter overleefd. In april sprak ik met de tuinman af om de grootste, ondertussen afgebakende groeiplek niet meer te maaien. Dit verplichtte mij om opdringerige kruiden als Ranunculus repens, Glechoma hederacea en Holcus lanatus ma-nueel in te tomen, kwestie van de groei van S. kraussiana te kunnen volgen. De grootste plek had in april een buitenomtrek van bijna 2 m en bestond uit een zevental vlekjes met een totale oppervlakte van goed 0,1 m². Eind oktober 2008 was de oppervlakte ruim verdubbeld, tot 0,25 m², en was de plant tot buiten het wielspoor van vorig jaar gegroeid. Sporenaren kwamen echter niet tot ontwikkeling.

De winter van 2008-2009 was langduriger en een stuk strenger dan de vorige, met tempe-raturen tot -15°C, maar de groeiplaats in Belsele had dit keurig doorstaan. Opnieuw was er flinke vorstschade, maar aan de rand en op plekjes waar de bladeren van andere planten bescherming hadden geboden, hadden stukjes van de plant de winter overleefd. De jonge scheuten (verdeeld over een twintigtal deelvlekjes) waren in de lente reeds voorzien van rhizoforen. Van de kleinere tweede vlek vond ik in de lente van 2009 echter niets terug.

Op 20 juni 2008 maakte ik een streeplijst van de niet-houtige flora van het onbemeste, onbespoten, door microreliëf droge tot voch-tige, ijl met bomen beplante gazon (ca. een kwart hectare). Dit resulteerde in 53 kruidige vaatplanten en 21 mossen. In april 2008 (met aanvullingen in september) vond ik op een oppervlakte van een kwart vierkante meter Cerastium fontanum, Equisetum arvense, Fes-tuca sp., Glechoma hederacea, Holcus lana-tus, Juncus tenuis, Poa pratensis, Ranunculus repens, Sagina procumbens, Selaginella kraussiana, Taraxacum sp. en Veronica ser-pyllifolia, met daarnaast als bryofyten ook nog Atrichum undulatum, Calliergonella cuspida-ta, Kindbergia praelonga, Lophocolea semi-teres en Rhytidiadelphus squarrosus. Begin juli 2009 vertoonden zich ook nog Cardamine hirsuta, Epilobium parviflorum, Hypericum perforatum, Poa annua en Prunella vulgaris.

Page 3: Dum 98_22-24_Selaginella kraussiana_Van Rompu.pdf

24 DUMORTIERA 98 – 30.04.2010

In België zijn me vandaag maar van vier locaties herbariumcollecties bekend van plan-ten die buiten kassen werden ingezameld (eigen waarneming plus meded. F. Verloove):

• Villance (Libin, prov. Luxemburg), IFBL K6.24.22, “Sur un mur retenant les terres du pré et servant de support à la roue du moulin de Wezellevaux (écart de Villance)... La plan-te n’est toutefois pas très abondante à cet en-droit”, 01.1887, A. Dolisy s.n. (BR 1102742; LG). • Turnhout (provincie Antwerpen), IFBL B5.48.13, Minderbroederklooster, in een krui-denaanplant in een kloostertuin; planten zon-der sporenaren, 09.1980, A. Vermeijen 80/36 (GENT). • Belsele (Sint-Niklaas, prov. Oost-Vlaan-deren), IFBL C4.41.14, collecties november 2007, april en oktober 2008, januari, maart en april 2009, W. Van Rompu (BR, privé herba-rium WvR). • Gent (provincie Oost-Vlaanderen), IFBL D3.22.41, plantentuin Universiteit Gent, mate-riaal met eerder zwak ontwikkelde stroboli, aug. 2008, P. Goetghebeur 11157 (GENT).

Deze sites zijn duidelijk alle erg anthropo-geen. In de plantentuin van de Universiteit Gent is de soort enkele jaren geleden bewust of onbewust in de buitencollectie terecht-gekomen. Ze heeft er al minstens twee opeen-volgende winters overleefd op een uitgekiend luw plekje, aan de noordkant van de grote Victoriakas, verticaal groeiend tegen een vochthoudend turfblok. Uitdroging, wind en vorst hebben hier weinig kans. In dit milieu is ook de mosbegroeiing fraai ontwikkeld. Eind april 2009 was de vlek S. kraussiana ongeveer twee handen groot.

Dankwoord. – Met dank aan Leo Vanhecke, Ivan Hoste, Filip Verloove, E.J. Clement (bevestiging determinatie), Bert Vermeijen, Paul Goetghebeur, Sven Bellanger en Alain Willekens (directie van het rusthuis) voor allerlei hulp bij het totstandkomen van deze floristische nota.

Literatuur. – Bold H.C., Alexopoulos C. & Delevoryas T. (1980), Morphology of Plants and Fungi. 4th edition. New York, Harper & Row Publishers. – Kalkman C. (1972), Mossen en Vaatplanten. Utrecht, Oosthoek’s Uitgeversmaatschappij. – Lambinon J., De Langhe J.-E., Delvosalle L. & Duvigneaud J. (1998), Flora van België, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden. 3de druk. Meise, Nationale

Plantentuin van België. – Lawalrée A. (1950), Flore générale de Belgique. Ptéridophytes. Bruxelles, Jardin botanique de l’Etat. – Verloove F. (2006), Catalogue of Neophytes in Belgium (1800-2005). Scripta Botanica Belgica 39. Meise, National Botanic Garden of Belgium.

Tulipa sylvestris, een stinsenplant met onkruidallures

Juul SLEMBROUCK (Deurne, Antwerpen) [[email protected]]

In het raam van het onderzoek naar wilde planten in het stedelijk gebied vond Erik Molenaar in het Te Boelaarpark (Antwerpen, district Borgerhout) in 2003 in de rand van een boom-met-struikenpartij een steriele po-pulatie van planten met liggende, langwerpige bladeren. Hij associeerde de vindplaats – in de nabijheid van het vroegere kasteel – en het uitzicht van de planten met Tulipa sylvestris (bostulp), waarvan sprake in Dumortiera 53-54 (De Langhe & Slembrouck 1993): IFBL C4.37.12, Borgerhout, Park Te Boelaar, herb. 1931 De Gottal (BR) en 1932 Bernays (BR); groeiplaats thans omgezet in gazon. Erik Molenaar deed voorstellen om de populatie door middel van biotoopherstel vei-lig te stellen, maar kreeg geen gehoor bij de stadsdiensten. In 2007 echter meldde de park-wachter mij dat er in het park een “soort tulp” was verschenen op een plaats waar de plant-soendienst stellig geen aanplantingen had ver-richt. Ik telde er 26 bloeiende bostulpen! Wat was er gebeurd? Tijdens een volgend plaatsbezoek vertelde parkverantwoordelijke Mevrouw Frie Wils me dat zij een lang geleden, en in het park enige, aanplant van Hamamelis (toverhazelaar) al-daar had doen vrijstellen door het weghalen van verwilderde Ligustrum ovalifolium (haag-liguster) en Sambucus nigra (gewone vlier). Hierdoor werd de groeiplaats van de bostulp op die plek volop belicht en kon de soort weer tot bloei komen. Omdat Tulipa sylvestris het doorgaans erg goed doet in milieus waar nu en dan grondverzet optreedt, werd de groeiplaats inmiddels tot in het belendende gazon behoor-lijk omgewoeld en beschermd. Aangezien de laatste melding van T. syl-vestris in het Te Boelaarpark dateert van