Zakencentrum
Le quartier/ centre d’affaires
Kantoorcomplex
Le complex Bureau
Bedrijvenpark
Une zone d’activitées
Openruimte voor een gebouw
Une espalade
Parkeren
Garer
De medewerker
Le collaborateur
HRM
DHR
De boekhouding
La comtabilité
Aanmelden
Annoncer
Samenwerkplek
Un espace collaboration
Inrichting
L’aménagement
Telewerk
Le travail à distance
Thuiswerk
Le travail à domicile
Prikbord
Le tableau d’affichage
Een magneet
Un aimant/ le plot magnétique
Een markeerder
Le feutre
Projecteren
Projecteur sur un écran
coffeepad
Une dosette de café
Spoelbak
Un évier
Iemand snel even zien
Entre 2 portes
Roddelen
Bruits de couloir
Snel
En coup de vent
Een ladeblok
Un cousson à tiroirs
Ontgrendelen
Déverrouiller
Verduisteren
Le stores
De airco
La climatisation
Gewateerde omslag
Une nveloppe matelassée
Aangetekend
Recommandé
Een mobiele telefoon
Ateindre qqqn sur son portable
Landnummer
Indicatif
Zonenummer
Préfixe
Gemiste oproep
Un message en absance
Een app openen
Démarrer une application
Scrollen
Faire défiler
Een abonnement aangaan
Souscrire un abonnement
Vast bedrag
Un forfait
Provider
Un opératuer
Randaparatuur
Les périphérique
Software
Le logiciel
Een map
Un répertoire
Een bestand deleten
Déplacer un document
Inktcartriage
Une cartouche d’incre
De levering
La livraison
Bevoorrading
L’apprivisionnement
All-in
Pièces et main d’oevre/ tout compris
Een contract opzeggen
Résilier un contrat
Een ongewenste email
Le couriel indésirable
De geadresseerde
Le déstinateur
Werkdag
Un jour ouvrable
Feestdag
Un jour férié
achtereenvolgend
Afficlié
De voormiddag
La matinée
Wekenlijks
Hebdomandaire
Een 7-tal dagen
Une huitaine
Een 2-tal weken
Une quanzeine
Maandelijks
Mensuel
2 maandelijks
Bimestriel
Schrikkeljaar
Bissextile
Eeuwen oud
Séculaire
Oppervlakte m^2 m^3
Une surface / mettre carrés/ cubes
Onroerende goederen
Un bien immobiliers
Een magazijn
Un entrepôt
Een komma
Une virgule
Een online GRM
Une calculatrice en ligne
Optellen/ aftrekken
Le carré
X^2 / vierkantswortel
la recine carré
Verschuldigd
Un montant total
Een vergelijking
Une équation
Een verdeling
La répartition de
Bestaat uit
Se compose de
Gegvens verzamelen
Collecter les données
Potentiële klanten peilen
Jauger les clients potentiels
Peilen/ peilingen uitvoeren
Sonder faire un sondage
Het huismerk
La marque distributeur
brainstorming
Un remie- mininges
Patent/ intelectueel eigendom
Le brevet d’/ la propriété intellectuelle
De ambachtelijke productie
La production artisanale
Een component (=samenstelling)
Une composante
Extra’s
Des accessoires fournis
tabletten
Comprimés
Vast-en losschroeven
Visser et dévisser
Aansluiten/ loskoppelen
Branches/ débranches
Aanpassen
Ajuster
Voortreffelijk/ onopmerkelijk
Remarquable/ médiocre
Onslijtbaar
Inusable
Lekbestendig
Increvable
Waterbestendig
Étache/ imperméable
Oubollig
désuet
gewoontjes afgewerkt
Facture quelconque
Tijdloos
Interporel/ indémodable
Uitgenodigd
Convivial
Hanteerbaar makkelijk/ moeilijk
Maniable/ incommode
Romg
Oncieux
Mals – hard taai
Tendre – cordiac
Rustgevend - opwindend
Reposant – excitant
Opfleurend – slaapverwekkend
Vivifiant – soporifique/ endormant
Een voorschot betalen
Verse une acompte
Een bankoverschrijving
Payer par virement bancaire
Een kostprijs
Le prix de revient
De btw
Le tva
Een factuur opstellen
Établir une facture
Een prijs bepalen / overeenkomen
Établir/ convenir d’un prix
Verkopen aan afbraakprijs
Brader un prix
Extreem- redelijk geprijsd
Exorbitant, prohibitif, inabordable – raisonable
Het bedrog
Une arnaque
Prijs met alle belastingen inbegrepen
Un prix ttc
De goederen
La marchandise
Leverancier/ bezorger
Un fournisseur/ livreur
Uitverkocht zijn
Etre en rupture
Aanvullen/ herbevoorraden
Réapprivisioneer
Een verkooppunt vestigen
Implanter un point de vente
Een kleinhandel
Un commerce de etail
Een uithzngbord
Une enseigne
Een buurtwinkel
Un magasin de proximité
Een pop-up winkel
Un magasin éphèmére
Leveringstermijn
De délai de livraison
De postkosten zijn door u/ ons te verheffen
Les frais de pont sont à notre/ votre charge
Een gemeenschap van gebruikers
Une communauté de consommateurs
Aanraden- afraden
Recommander – déconseiller
Overeenkomen met de verwachtingen
Corresprondre auc atteentes/ exigence
Slijtage
L’usure
Afval
Un déchet
Afval verwerkingsbedrijf
Une déchettèrie
KMO
PME
Prive vermogen
Patriomoire privé
De sculdeisers
Les créancier
De venootschap
Une société
De vestiging
Un etablissement
Een filiaal/ bijhkantoor
Une succursale
Raad van bestuur
Le conseil d’administration
Aandeelhouders
Un actionnaire
Het dagenlijkse bestuur
La gestion quotidienne
Ceo
Le ppg
Vzw
Adbls
Handelsnaam
La raison social
Een landbouwbedrijf
Une exploitation argicle
Ee, uitgeverij
Une maison d’édition
Het bedrijf kent een echte groei
Cannaît un réel essort
Succesvol
Prospère
Een interne groei
la croissance interne
Het is omgeschakeld naar
S’est convertie à
De klanten keren de rug om
Les clients se détournent de la marque
Winstgevend
Bénéficiaires/ rendables
Failliet gaan
Faire faillite
De rechtbank van de koophandel
Le tribunal de commerce
Een nieuwe impuls geven aan het bedrijf
Recancer son entreprise
Bedrijf redden/ herstellen
Redresser l’entreprise
Personeels bestand verminderd
Réduire l’effectif
De visvangst
La pêche
De kweker
Un cultivateur
Verwerven to
Transformer en
Voortkomen uit
Être issu de
Voedingsmiddelen
les biens alimentaires
Onderhoudsproducten
Les produits d’entretiens
De agrosector
L’industrie l’agroalimentaire
Lucht-en ruitevaartindustrie
L’industrie aéronautique et spatiale
De staalnijverheid
L’industrie sidérurgique
De ambachten
L’artisanat
Gespecialiseerde winkelketens
Le grande surface spécialisées
Noatiskantoor
L’étude de notaire
Bedrijfsrevisor
Le réviseur d’entreprise
Bewakingsfirma
La société de surveillance
De veiling
La criée
Beurzen
Une foire
Verhuur van kranen/ gereedschap/ vervoersmiddelen
La location de grues/ d’ outillages/ les moyens de transport
Reclamebureau
Une agence de publicité
Dienstecheque- onderneming
Une société de titres-services
Gezondheidszorg
Les soins de la santé
Leveren van diensten
La fourniture de services de conseil
Een brede waaier van diensten
Un large éventail de services
Personeel aanwerven
Engager / embouché du personnel
Ontslaan
Lincencier
De omzet
Le chiffre d’affaires
Geschatte waarde
Estime
Rekent op
Table sur
Voorspellingen naar beneden aanpassen
A revu ses prévisions à la baisse
Verlieslatend
Déficitaire / une perte
Een licht verlies
A subi
Een sterke groei
A bondi de …%
Behoort tot de bela,grijkste
Compte parmi les principeaux
Marktaandeel bezetten
Possède, détener la part de marche
Frankrijk is een van onze belangrijkste exportmarkt
La france est notre premier marché à l’export
Een bedrijfswagen
Une voiture de société
Een oplegger
Un poids-lourd/semi-remorque
Een tankwagen
Un calion-citerne
Een restauratiewagen
Une voiture-restaurant
Een ligwagen
Une voiture-couchette
Een postwagen
Un fourgon postal
Een rijbaan
Une bande de circulation
De vluchtstrook
L’accotement / bande d’arrêt d’urgence
Een benzine pomp
Une pompe à essence
Brandstof
Le carburant
Een laadpaal
Une borne de recharge électricité
Tankstation
Une station service
Een oprit
Une bretelle d’accès/ de sortie
De bebouwde kom
En agglomération
De voorstad/ stadsrand
La banlieue/ la périphérie
Inbreuk op de wegcode aangaan
Commetre une infraction au code
Alcoholgehalte in het bloed
Le taux d’alcoolémie
Een boete krijgen
Recevoir un contravention/ amende
Druk
Dense
Verkeersinformatie
Informations routières
De opstopping
La congestion automobile
Verkeershinder
Une perturbation/ un embarras de circulation
Spoorlijn
Un ligne chemin de fer/ voie
De wissel van spoor
L’aiguillage
Een perron
Un quai
Komende van
En provenance de
Verbinding tot het eindstation
Une ligne reliant le terminus
Het havengebied
La zone portuaire
De pier
La jétée
De jachthaven
La marina
Een bervaarde waterloop
Une voie navigable
Binnenwateren
Fleuvial
De monding
L’ embouchure
Een vaargeul
Un chenal
Een sluis
Une écluse
Een jaagpad
Un chemin de halage
Kustgebieden
Le littoral
Instappen -uitstappen
Embarquer – débarquer
Varen
Voyeur
Een tussenstop in een haven
Faire escale dans un port
stuurboord- backboord
À tirbord – à babord
Een landingsbaan
La piste d’atterisage/ de décollage
De check-in balie
le comptoir d’enregistrement
De grate
La porte d’embarquement
Opstijgen- landen
Décoller – atterrir
Gebruiker vh openbaar vervoer
Un usager des transports et communs
Een verbinding
La correspondance
Exploitanten/aanbieders
Les opérateurs
Vrachtwagenbedrijf
Une compagnie routière
Spoorwegenmaatschappij
Une compagnie ferroviaire
De vervoersbewijzen
Le titres de transport
Uitvoeren/ wijzigen
Effecteur/ modifier
Een enkele reis
Un voyage simple
Geldigheid van het vervoersbewijs
La validité du titre transport
Een wagon
Une voiture
Het metrostel
Une rame
Een shuttle dienst
Une navette
Een halte bestemming aan doen
Desservir un arrêt
De NMBS beheert
La SNCB gère les chemins de fer
De diensteregeling
Les horaires
De stiptheid
La ponctualité
Goederen vervoeren/ het goederenvervoer
Acheminer des monarchandise, l’acheminement
Een voedingsmiddel
Une denrée alimentaire
Vee
du bétail
Zee- luchtvaart
Le fret (maritime/ aérier)
Een schip bevrachten
Affréter un navire
Een vracht laden
Une corgaison/ chargement
Luchtruim/scheepsruim
La soute/ la cale
Laadbak van een vrachtwagen
La benne
Spoorwegbeambte
Un cheminot
Een reder
Un armateur
Een vrachtschip
Un cargo
Een goederentrein
Un train de marchandise
Leiding
Oduc/ pipeline
De levering aan huis
La livraison à domicile
De levering aan een afhaalpunt
La livraison en dépôt
Een brief ontvangen
Recevoir un pli
Een pakket verzenden
Expédier un colis
Een ontvangstbewijs
Un accusé de réception, un récépissé
Le nom
Qu’est-ce que le genre d’un nom commun ?
Un nom commun est masculin ou féminin. On
dit qu’il a un genre.
· Il est du genre masculin, si on peut mettre «
un » ou « le » devant.
· Il est du genre féminin, si on peut mettre «
une » ou « la » devant.
Qu’est-ce que le nombre d’un nom commun ?
Un nom commun
est singulier ou pluriel. On dit qu’il a
un nombre.
· Son nombre est au singulier, s’il y a une seule personne, un
seul animal ou une seule chose.
· Il est au pluriel lorsqu’il désigne plusieurs personnes,
animaux ou choses.
L’adjectif
En général, pour former le féminin des adjectifs, on
ajoute “e” au masculin :
·
Masculin Féminin
· Paul est
grand. Anne
est grande.Paul est
marié. Marie
est mariée.Jean est
original. Lucie est
originale.
Si le masculin se termine par “e”, le féminin
reste identique :
· Luc est sévère.
· Anne est sévère.
Quand le masculin se termine par une consonne non
prononcée (“t”, “d”, “s”), on l'entendra au féminin, à cause
du “e” :
· Il est grand. Il est blond. Il
est intelligent.
· Elle est grande. Elle est blonde. Elle
est intelligente
·
Parfois, on double la consonne finale au féminin :
· Pierre est
canadien.
Pierrette est canadienne.
· Ce chat est
mignon. Cette
chatte est mignonne.
· Il
est intellectuel.
Elle est intellectuelle.
·
La fin du mot peut aussi changer au féminin :
· Il est
sportif.
Elle est sportive.
· Il est
sérieux.
Elle est sérieuse.
· Il est
rêveur. Elle
est rêveuse.
· Il est
menteur.
Elle est menteuse.
· Il est
calculateur.
Elle est calculatrice.
· Attention :
beau
belle
faux
fausse
nouveau
nouvelle
gentil
gentille
gros
grosse
vieux
vieille
sec
sèche
blanc
blanche
fou
folle
long
longue
grec
grecque
doux
douce
frais
fraîche
roux
rousse
bas
basse
Introduction
La terminaison de l’adjectif varie selon
le genre (masculin ou féminin) et
le nombre (singulier ou pluriel) du nom auquel
il se rapporte.
Singulier
· La forme basique de l’adjectif est celle du
masculin singulier.
Exemple : Félix est un chat blanc.
· En général on ajoute un e à la forme écrite du
masculin pour former le féminin des adjectifs.
Exemples : Félix pense à une grande boîte de lait.
Félix pense à un grand bol de lait.
· Si la forme basique (masc. sg.) de l’adjectif a déjà une
terminaison en e, la forme reste la même au masculin et au
féminin (on n’ajoute pas de nouvelle terminaison).
Exemples :
Félix est sur le fauteuil jaune.Félix est sur la chaise
jaune.
Remarques
· Lorsque l’adjectif se rapporte à plusieurs noms et que
l’un d’entre eux est masculin, l’accord se fait au
masculin pluriel(féminin + masculin = masculin pluriel).
Exemple :
Philippe et Justine sont les gentils maîtres de Félix.
· Certains adjectifs ont la même forme au masculin et au
féminin :
· adjectifs issus de noms
(exceptions : rose, fauve et mauve)
Exemple :
Il aime les fauteuils orange.
· couleurs composées
Exemple :
Il aime les fauteuils jaune citron.
· ces trois adjectifs employés dans la langue
courante: chic, super, sympa
Exemple :
Il aime les fauteuils chic.
· De nombreux adjectifs ont une terminaison différente au
féminin :
Terminaisonaumasculin
Terminaisonauféminin
Exemple
-el
-elle
naturel – naturelle
-er
-ère
premier – première
-g
-gue
oblong – oblongue
-en
-enne
moyen – moyenne
-on
-onne
bon – bonne
-eur
-euse
flatteur – flatteuse
-f
-ve
passif – passive
· Pour les adjectifs qui se terminent en x, c, et,
s au masculin, il y a différentes terminaisons au féminin
(avec modification de la syllabe finale). Voici quelques
exemples :
Masculin
Féminin
Faux
fausse
chanceux
chanceuse
Doux
douce
Public
publique
Grec
grecque
Franc
franche
Violet
violette
Inquiet
inquiète
Frais
fraîche
gras
grasse
· Les adjectifs beau, vieux,
nouveau et fou sont des cas particuliers : la
forme basique (masculin) change si l’adjectif se trouve devant un
nom commençant par une voyelle ou
un h muet.
Masculin devant une consonne
Masculin devant une voyelle / h muet
Féminin
un beau chat
un bel enfantun bel homme
une belle femme
un vieux chat
un vieil immeubleun vieil homme
une vieille femme
un nouveau chat
un nouvel enfantun nouvel homme
une nouvelle femme
un chat fou
un fol enfantun fol homme
une femme folle
Pluriel
· On forme le pluriel masculin en ajoutant
un s à la fin de l’adjectif.
Exemple :
Il pense à de bons repas.
· Si l’adjectif se termine déjà par un s ou un x,
la forme reste la même au singulier et au pluriel (on
n’ajoute pas de terminaison).
Exemples :
J'aime le fromage français.J'aime les fromages français.C'est un
homme sérieux.Ce sont des hommes sérieux.
· On forme le pluriel féminin en ajoutant la
terminaison es à la fin de l’adjectif. Si l’adjectif se
termine déjà par un e, on ajoute seulement un s.
Exemples :
Il est assis sur une chaise jaune.Ils sont assis sur des chaises
jaunes.
· Cas particulier : Les adjectifs qui se terminent
en al font leur pluriel masculin en aux, à
part bancal, fatal, final, natal,
naval et banal auxquels on ajoute simplement
un s. (Le pluriel féminin est régulier : ales.)
Exemples :
Le musée national → Les musées nationauxmais : Un
manteau banal → Des manteaux banals
Le comparatif et le superlatif sont employés pour établir
une comparaison. On parle de « degrés de comparaison ».
En français, il y a plusieurs degrés de l’adjectif : les
comparatifs d’infériorité, d’égalité et de supériorité, ainsi que
le superlatif.
Apprends les règles de formation des comparatifs et
du superlatif français grâce à nos explications simples
et claires et nos nombreux exemples. Tu pourras ensuite tester tes
nouvelles connaissances avec nos exercices.
Le comparatif
Le comparatif est le premier degré de comparaison. On
le construit avec les
formules aussi … que (comparatif
d’égalité), plus … que (comparatif de supériorité)
ou moins … que (comparatif d’infériorité).
L’adjectif s’accorde normalement en genre et
en nombre avec le nom auquel il se rapporte.
Exemples : Marie est aussi rapide que Chloé.
Marie est moins rapide que Claire.
Claire est plus rapide que Marie.
Le superlatif
Le superlatif exprime le plus haut degré d’une qualité
ou d’un défaut. On le construit avec les structures le/la/les
plus … et le/la/les
moins … L’adjectif s’accorde normalement
en genre et en nombre avec le nom auquel il se
rapporte.
Exemples : Claire est la plus rapide.
Claire est la coureuse la plus rapide.
Chloé est la coureuse la plus lente.
Comparatifs et superlatifs irréguliers
· Le comparatif de certains adjectifs ne se forme pas
à l’aide des
structures plus/moins/aussi … que mais avec
la préposition à.
· Exemples : inférieur à, postérieur à,
supérieur à, antérieur à
· Certains adjectifs ont des comparatifs et des superlatifs
irréguliers :
Degrés de comparaison irréguliers
Positif
Comparatif
Superlatif
Bon
meilleur
le meilleur
Mauvais
pire
le pire
petit (la valeur, l’importance)petit (la taille, la mesure)
moindreplus petit
le moindrele plus petit
Les determinant et les pronoms
Introduction
Les pronoms remplacent un nom. Ils peuvent parfois
directement désigner le référent. Il y a différents types de
pronoms : les pronoms personnels, possessifs, réfléchis,
relatifs, interrogatifs, démonstratifs, indéfinis et
adverbiaux. Les déterminants (aussi appelés adjectifs)
possessifs, démonstratifs, indéfinis et interrogatifs précèdent le
nom.
Les pronoms personnels
Les pronoms personnels permettent de désigner des personnes (y
compris soi-même) ou de remplacer un nom ou un groupe de mots déjà
mentionné auparavant. La forme des pronoms personnels varie selon
leur fonction dans la phrase. On fait la différence entre les
pronoms sujets, toniques et compléments.
Exemple : Eric chante une chanson. Il chante une
chanson pour elle.
Formes
Personne
Pronoms sujets
Pronoms toniquessujets
Pronoms compléments d’objet direct
Pronoms compléments d’objet indirect
Pronomstoniquescompléments
Singulier
1re pers.
je
moi
me / m’
me / m’
moi
2e pers.
tu
toi
te / t’
te / t’
toi
3e pers.(m.)
il
lui
le / l’
lui
lui
3e pers. (f.)
elle
elle
la / l’
lui
Elle
Pluriel
1re pers.
nous
nous
nous
nous
Nous
2e pers.
vous
vous
vous
vous
Vous
3e pers.(m.)
ils
eux
les
leur
Eux
3e pers. (f.)
elles
elles
les
leur
Elles
Les déterminants et pronoms possessifs
Les pronoms possessifs permettent d’exprimer la possession. Ils
remplacent un nom précédé d’un adjectif possessif.
Exemples : C’est ma valise. (adjectif
possessif)C’est la mienne. (pronom possessif)
Personne
masculin
féminin
pluriel
1re personne du singulier
mon
Ma
mes
2e personne du singulier
ton
Ta
tes
3e personne du singulier
son
Sa
ses
1re personne du pluriel
notre
Notre
nos
2e personne du pluriel
votre
Votre
vos
3e personne du pluriel
leur
Leur
leurs
Exemple : Ce n'est pas mon chapeau, c’est le sien.
Je ne trouve pas ma jupe. Est-ce que tu peux me prêter la
tienne ?
Personne
Singulier
Pluriel
masculin
féminin
masculin
féminin
1re personne du singulier
le mien
la mienne
les miens
les miennes
2e personne du singulier
le tien
la tienne
les tiens
les tiennes
3e personne du singulier
le sien
la sienne
les siens
les siennes
1re personne du pluriel
le nôtre
la nôtre
les nôtres
les nôtres
2e personne du pluriel
le vôtre
la vôtre
les vôtres
les vôtres
3e personne du pluriel
le leur
la leur
les leurs
les leurs
Les pronoms réfléchis
Les pronoms réfléchis sont me, te, se, nous, vous. Ils sont
employés avec les verbes pronominaux. Ils se réfèrent toujours au
sujet et sont de la même personne que celui-ci.
Exemple : Je me regarde dans le miroir.
Les formes conjointes du pronom réfléchi sont les plus
fréquentes. Quant aux formes disjointes, elles sont
généralement utilisées pour former l’impératif affirmatif des
verbes pronominaux. L’emploi du pronom soi est
particulier, tu trouveras ci-dessous des explications plus
précises.
Je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils
Pronoms réfléchis - formes conjointes
me/m’
te/t’
se/s’
nous
vous
se/s’
Pronoms réfléchis - formes disjointes
moi
toi
lui/elle/soi
nous
vous
eux/elles/soi
Emploi
On emploie le pronom réfléchi avec les verbes
pronominaux dans le sens de « soi-même ». (voir
aussi les verbes pronominaux)
Exemples : Je me regarde dans le miroir.
Je me demande si je suis bien habillé.
Les pronoms réfléchis sont toujours employés avec
un verbe pronominal. Ils sont de la même personne que
le sujet.
Exemples :Je me prépare.
Je me suis préparé.
Les formes disjointes du pronom réfléchi sont employées pour
former l’impératif affirmatif des verbes pronominaux.
Dans ce cas, le pronom réfléchi (moi, toi, lui…) est
placé après le verbe et lié à lui par un trait d’union.
Attention! À l’imprératif négatif, on utilise les formes
conjointes du pronom réfléchi (me, te, se…), placées avant le
verbe et sans trait d’union.
Exemple :Prépare-toi.
mais : Ne te prépare pas !
On utilise le pronom réfléchi soi :
· lorsque le sujet est indéfini ou neutre.
Exemple : Il est important de prendre du temps
pour soi.
· avec on, chacun, tout le monde, personne, celui qui.
Exemple : Chacun reste chez soi.
Les pronoms relatifs
Les pronoms relatifs introduisent une subordonnée relative. Ils
remplacent un nom ou un pronom appelé « antécédent ».
Exemple : La police cherche l'homme qui a attaqué
la banque.
Qui, que, qu', dont, où
Les pronoms relatifs qui,
que, dont et où remplacent un mot appelé
« antécédent ». Ils introduisent une proposition
relative et sont invariables.
· Qui est employé lorsque le pronom relatif a la
fonction de sujet.
Exemple : Julien, qui roulait trop vite, a eu un
accident.
· Que est employé lorsque le pronom relatif a la fonction
de complément d’objet direct.
Exemple : Il a eu un accident avec la
voiture que son père lui avait prêtée.
· Dont est employé dans le cas d’une appartenance. Il a la
fonction de complément du nom, du verbe ou de
l’adjectif et l’on peut dire qu’il remplace un complément
introduit par de. Où est employé lorsque le pronom
relatif a la fonction de complément de lieu, parfois de temps.
L’antécédent est donc un nom qui indique une donnée locale ou
temporelle.
Exemple :Il a cherché un garage où faire réparer
la voiture.
Exemple :Il a eu un accident avec la
voiture dont les freins étaient cassés.
Le père de Julien est content car il peut s'acheter la
voiture dont il a toujours rêvé.
Remarques
· Lorsqu’on emploie le pronom relatif que, il y a
élision devant une voyelle ou
un h muet. Que devient alors qu’.
Exemple : Il a eu un accident avec la voiture qu’il
avait reçu de son père.
· Les pronoms relatifs peuvent être employés avec des
prépositions. Il faut alors faire attention à quelques
particularités dans l’emploi
de qui et que :
Sans préposition, qui peut se référer à un animé
(personne ou animal) ou à un inanimé (chose ou idée).
Exemples : Est-ce que tu
connais Julien qui a heurté un panneau avec sa
voiture ?Est-ce que tu as vu la voiture qui a
heurté un panneau ?
Employé avec une préposition, qui ne peut se référer
qu’à un animé.
Exemple : Est-ce que tu connais Julien avec qui j'ai acheté
une nouvelle voiture ?Est-ce que tu as vu la voiture avec
qui il a heurté un panneau ?
· Employé avec une
préposition, que devient quoi.
Exemple : Il ne savait pas à quoi il pensait.
Ce qui, ce que, ce dont
On emploie les pronoms relatifs ce qui, ce que, ce
dont (l’antécédent est le pronom neutre ce)
lorsqu’ils se rapportent à la phrase qui précède (et pas seulement
à un mot). L’utilisation de l’un ou l’autre de ces pronoms varie
selon leur fonction dans la subordonnée.
· Ce qui est employé lorsque le pronom relatif a
la fonction de sujet.
Exemple : Il ne sait pas ce qui s'est passé.
· Ce que est employé lorsque le pronom relatif a la
fonction de complément d’objet direct.
Exemple : Il ne sait pas ce qu’il a fait.
· Ce dont est employé avec les verbes, adjectifs et
noms/groupes nominaux suivis de la préposition de.
Exemple : Il a raconté tout ce dont il se
souvient. (se souvenir de quelque chose)
Lequel
Le pronom relatif lequel s’accorde
en genre et en nombre avec son antécédent.
Exemples : Il nous a montré le panneau qu’il a heurté.
Il nous a montré lequel il a heurté.Il nous a
montré la voiture qu’il a cassée lors de l'accident. Il nous a
montré laquelle il a cassée lors de l'accident.
Singulier
Pluriel
Masculin
lequel
lesquels
Féminin
laquelle
lesquelles
Le pronom relatif lequel peut être précédé
d’une préposition. Note les contractions avec les
prépositions à et de.
Prépositions
Masculin
Féminin
Masculin pluriel
Féminin pluriel
À
auquel
à laquelle
auxquels
auxquelles
De
duquel
de laquelle
desquels
desquelles
Lequel est utilisé :
· avec une préposition
Exemple : C’est la voiture avec laquelle il a eu
un accident.
· lorsque l’antécédent est une chose abstraite, un objet, et non
une personne
Exemple : C’est une terrible histoire à laquelle il faut
faire face.
· avec entre et parmi
Exemples : Voici les deux nouveaux modèles de voiture entre
lesquels vous avez le choix.Voici les nouveaux modèles de voiture
parmi lesquels vous avez le choix.
Dont et duquel
On emploie les pronoms
relatifs dont et duquel lorsqu’on a affaire à
des mots construits avec la préposition de mais dans des
cas différents :
· Dont est employé avec des verbes, des locutions verbales,
des noms et des adjectifs construits avec de.
Exemple : Voici le tableau dont je vous ai
parlé. (parler de)
· Duquel est utilisé avec des locutions prépositives (à
cause de, autour de, au bout de, à partir de, au milieu de, à côté
de, près de, à la fin de, au bord de…) De plus, on
emploie duquel à la place de dont lorsque ce
pronom relatif n’est pas en tête de la proposition
relative.
Exemples : Les chiens à côté desquels je me
suis assis n'étaient pas contents.
Il avait un petit appartement sur les murs duquel il y
avait des moisissures. (La proposition relative commence par
« sur les murs » et non par le pronom relatif.)
Les déterminants et pronoms interrogatifs
Les pronoms interrogatifs qui, que, quoi, lequelremplacent
dans la phrase interrogative le nom sur lequel on veut des
renseignements. L’adjectif interrogatif quel permet
de poser une question sur l’identité du nom.
Exemple : Qui a dit ça ?
Qui, que, quoi
Les pronoms interrogatifs qui, que, quoi sont
invariables. Ils peuvent se rapporter à une personne (qui) ou à un
objet (que/quoi). On utilise l’un ou l’autre de ces pronoms selon
leur fonction dans la phrase interrogative.
Exemples : Qui est cette jeune fille ?
Que fait-elle ?
À quoi pense-t-elle?
Fonctions
Personne
Objet
Sujet
qui ?
que ?/quoi ?
Complément d’objet direct
qui ?
que ?/quoi ?
Complément d’objet indirect
à qui/de qui ?
à quoi/de quoi ?
Complément avec une préposition
par/pour/avec qui ?
par/pour/avec quoi ?
Lequel
Le pronom interrogatif lequel représente une
ou plusieurs personnes / choses déjà nommées ou bien désignées tout
de suite après le pronom. Il implique un choix entre plusieurs
membres d’un groupe (personnes ou
choses). Lequel s’accorde en genre et
en nombre avec le nom qu’il remplace.
Exemples : Lequel de ces pays en Asie est le
sien ?
Nous avons visité de nombreux pays.
Lequel as-tu préféré ?
Lequel peut être accompagné d’une préposition. Notez
les contractions avec les prépositions à et de.
Prépositions
Masculin
Fémin
Masculin pluriel
Féminin pluriel
À
auquel
à laquelle
auxquels
auxquelles
De
duquel
de laquelle
desquels
desquelles
Le déterminant interrogatif quel
Quel est un déterminant (aussi
appelé adjectif) interrogatif : il est toujours placé
devant un nom. Il s’accorde en genre et
en nombre avec le nom qu’il complète.
Exemples :
Quel chapeau porte-t-elle ?
Quelle langue parle-t-elle ?
Quels chapeaux portent-ils ?
Quelles langues parle-t-elle ?
Les déterminants et pronoms démonstratifs
Les adjectifs démonstratifs ce, cet et les pronoms
démonstratifs celui-ci, celui-là permettent de désigner
une personne ou une chose.
Exemple : Quelle voiture voulez-vous
acheter, celle-ci ou celle-là ?
Les déterminants et pronoms indéfinis
Les indéfinis permettent d’exprimer diverses nuances de
l’identité ou de la quantité. Il y a des pronoms
indéfinis (on, personne, rien, aucun, un quelqu’un, quelque
chose, chacun, certains, plusieurs, beaucoup, quiconque, l’un,
l’autre, le même, etc…) et des déterminants
indéfinis (aucun, quelques, plusieurs, chaque, tout, certains,
tel, même, autre, etc…)
Exemples : Il n’y a aucun problème. (adjectif
indéfini)
Est-ce que je peux faire quelque chose pour
vous ? (pronom indéfini)
Emploi
· Les pronoms démonstratifs celui, celle sont utilisés
pour isoler une personne ou une chose d’un groupe.
Exemple : Je parle de celui du milieu.
· Il existe aussi des formes composées du pronom
démonstratif : celui-ci, celle-ci, celui-là,
celle-là. La forme composée avec -ci renvoie à
quelqu’un ou quelque chose qui se trouve à proximité de celui qui
parle (ici). La forme composée avec -là renvoie à une
personne ou une chose éloignée de celui qui parle (là-bas).
Exemple :
Lequel ? Celui-ci ou celui-là ?
· Les déterminants (aussi appelés adjectifs)
démonstratifs ce, cet, cette, ces permettent de mettre le
nom en avant, de désigner quelque chose en particulier.
Exemple : Ce mouton est mignon.
Formes
Personne
Déterminants démonstratifs
Pronoms démonstratifs(forme simple)
Pronoms démonstratifs(forme composée)
Masculin
Singulier
ce, cet
celui
celui-ci / celui-là
Pluriel
Ces
ceux
ceux-ci / ceux-là
Féminin
Singulier
cette
celle
celle-ci / celle-là
Pluriel
Ces
celles
celles-ci / celles-là
Pronom neutre
–
ce
ceci / cela / ça
Les déterminants démonstratifs
Les déterminants démonstratifs accompagnent toujours un nom.
Exemple : Ce mouton est mignon.
On emploie la forme du
masculin singulier cet devant un nom commençant par
une vocale ou un h muet.
Exemple : Cet homme
Si l’on emploie la forme composée avec -ci/-là, ces
suffixes sont accolés au nom.
Exemples : Ce mouton-ci est
mignon.Ce mouton-là est trop grand.
Les pronoms démonstratifs
Les pronoms démonstratifs sont utilisés seuls - ils ne
déterminent pas mais remplacent un nom.
Exemples : Ce mouton est celui du berger.
Celui-ci est son mouton.
La forme simple est utilisée dans les cas suivants:
· lorsque le pronom démonstratif est suivi de
la préposition de
Exemple : Les moutons dans le pré sont ceux
du berger.
· lorsque le pronom démonstratif est suivi d’un pronom
relatif
Exemple : Les moutons dans le pré sont ceux
que garde le berger.
Dans tous les autres cas, on emploie la forme composée du pronom
démonstratif.
Le pronom neutre
Le pronom neutre ce (c’ devant
une voyelle) est utilisé avec
le verbe être pour reprendre une phrase ou un groupe
de mots. Il est invariable (peu importe si le
verbe être est au singulier ou au pluriel,
la forme du pronom reste ce).
Exemples : C’est lui qui garde les moutons.
Ce sont eux qui sont gardés par le berger.
Avec d’autres verbes, on utilise la forme ça.
Exemple : Ça m’a beaucoup plu.
Les formes ceci et cela peuvent être
utilisées avec tous les verbes, y compris être. Elles sont
souvent employées à l’écrit ; à l’oral, on préfère utiliser la
forme contractée ça.
Exemples : Je trouve ceci très intéressant./Je
trouve ça très intéressant.
L’adverbe
Les adverbes sont des mots invariables qui permettent de
modifier le sens d’un mot ou d’une phrase. Ils introduisent des
données sur le lieu, le temps, la raison ou la manière.
Adverbes de lieu
Aux adverbes de lieu correspondent les questions sur des données
locales (où ?).
Les adverbes de lieu sont : à côté, à droite, à gauche,
ailleurs, à l'intérieur, dedans, dehors, derrière, devant, dessous,
dessus, en bas, en face, en haut, ici, là, là-bas, loin, nulle
part, partout, près, quelque part, tout droit, etc.
Exemple : Les autres ont voulu nous attendre à
l’intérieur.
Adverbes de temps
Aux adverbes de temps correspondent les questions sur
des données temporelles (quand ?).
Les adverbes de temps sont : aujourd'hui, après,
aussitôt, autrefois, avant, bientôt, d'abord, déjà, demain, encore,
enfin, en même temps, ensuite, hier, jadis, jamais,
maintenant, quelquefois, parfois, puis, rarement, soudain, souvent,
tard, toujours, tôt, tout à coup, tout de suite, etc.
Exemple : Hier, j’étais à un concert de rock avec des
amis.
Adverbes de quantité
Aux adverbes de quantité correspondent les questions sur des
données quantitatives (combien ?).
Les adverbes de quantité sont : assez, aussi, autant,
beaucoup, davantage, encore, environ, moins, peu, plus, presque,
seulement, tant, tellement, tout, très, trop, un peu, etc.
Exemple : Mais il y avait là-bas trop de
monde.
Adverbes de relation logique
Aux adverbes de relation logique correspondent les questions sur
la cause, la conséquence, la concession ou l’opposition
(pourquoi ? comment ?).
Les adverbes de relation logique sont : aussi,
cependant, donc, en revanche, encore, même, par ailleurs, par
conséquent, pourtant, quand même, seulement, tout de même,
toutefois, etc.
Exemple : Nous avons donc attendu la fin du
concert.
Adverbes de manière
Aux adverbes de manière correspondent les questions sur des
données qualitatives (comment ?).
Les adverbes de manière sont : ainsi, bien, calmement,
debout, d'habitude, doucement, ensemble, fort, gentiment, mal,
mieux, plutôt, surtout, vite, etc.
Exemple : Nous sommes rentrés ensemble à la
maison.
Adverbes modaux
Les adverbes modaux nous renseignent non sur l’énoncé mais sur
l’énonciation (l’énonciateur, la situation d’énonciation). Ils nous
informent sur l’attitude du locuteur par rapport à son propre
discours (modalisateurs du discours).
Les adverbes modaux sont : hélas, heureusement,
malheureusement, par bonheur, certainement, etc.
Exemple : Je n’avais certainement jamais vu
autant de monde.
Adverbes d’affirmation
Les adverbes d’affirmation servent à appuyer ce que l’on dit, à
affirmer quelque chose (ou au contraire à minimiser une assertion,
à exprimer un doute).
Les adverbes d’affirmation sont : assurément,
certainement, certes, oui, peut-être, précisément, probablement,
sans doute, volontiers, vraiment, etc.
Exemple : J’aurais volontiers rejoint mes
amis.
Adverbes de négation
Les adverbes de négation servent à construire une négation.Ils
forment souvent une locution adverbiale (ne … pas)
Les adverbes de négation sont : ne … aucunement,
ne … jamais, ne … pas, ne … plus, ne … rien,
non, pas du tout,etc.
Exemple : Je n’avais certainement jamais vu
autant de monde.
Adverbes d’interrogation
Les adverbes d’interrogation permettent de poser des
questions.
Les adverbes d’interrogation sont : combien, comment,
pourquoi, quand, où.
Exemple : Où étaient-ils ?
Adverbes de liaison
Certains adverbes permettent de relier des phrases. Ils ont
ainsi le rôle de conjonctions de coordination et modifient toute
une proposition ou toute une phrase.
Les adverbes de liaison sont : ainsi, alors,
certes, donc, en effet, ensuite, enfin, néanmoins, par contre,
pourtant, puis, etc.
Exemple : Nous avons donc attendu la fin du
concert et enfinnous les avons trouvés.
Formation
· Pour former un adverbe, on ajoute généralement le suffixe
-ment à la forme féminine d’un adjectif.
Exemple : seul, seule → seulementCharlotte venait de
commencer à manger sa glace depuis seulement deux
minutes.
· Les adverbes dérivés des adjectifs qui se terminent
par ant ou ent se construisent en
-amment ou -emment.
Exemples : apparent → apparemmentL'araignée
descendait apparemment le long d’un fil.
constant → constammentL'araignée
descendait constamment le long d’un fil.
Remarques
· Les adverbes dérivés de certains adjectifs qui, au masculin,
se terminent en e, se construisent en -ément.
Exemple : énorme → énormémentCharlotte
eut énormément peur.
· Il en va de même pour quelques adjectifs qui ne se terminent
pas en e au masculin.
Exemple : confus, confuse → confusémentCharlotte
réagit confusément.
· Certains adverbes ne sont pas formés sur la forme féminine de
l’adjectif.
Exemple : vrai, vraie → vraimentElle
savourait vraiment sa glace.
· Il existe chez les adjectifs se terminant
par ent deux exceptions : on ne forme par l’adverbe
dérivé avec -emment mais avec -ement.
lent, lente → lentementCharlotte ne vit pas l’araignée qui
descendait lentement le long du fil.
présent, présente → présentementCharlotte ne vit pas l’araignée
qui descendait présentement le long du fil.
· Certains adverbes ont une forme très différente de celle des
adjectifs desquels ils dérivent.
Adjectif masculin
Adjectif féminin
Adverbe
Gentil
gentille
gentiment
Bref
brève
brièvement
Bon
bonne
bien
Mauvais
mauvaise
mal
La préposition
Remarques préliminairesLes
prépositions à, de et en
· Les prépositions à, de et en sont
répétées dans les énumérations.
Exemples : Elle a donné un mouchoir à Pierre
et à Zoé.
Il faut de l’eau, de la farine
et du sel pour faire une pâte à pizza.
Préfères-tu aller à
Marseille en train, en avion
ou en voiture ?
· Note les contractions des
prépositions à et de employées avec les
articles le et les.
Préposition + article
Exemple
à + le = au
la glace au chocolat
à + les = aux
Fais attention aux enfants !
de + le = du
parler du jeu
de + les = des
C’est la table des enfants.
Les prépositions avant et devant
Tandis qu’avant a un sens temporel, devant a un
sens spatial.
Exemples : Elle se brosse les dents avant d’aller
se coucher.
Il attend tous les jours devant la boulangerie.
Ne pas confondre...
Attention, à l’écrit, à ne pas confondre:
· à (préposition) et a (3e personne
du singulier du verbe avoir au présent)
Exemple : Il a pris froid.
Il est allé à Reims.
· sur (préposition) et sûr (adjectif =
certain)
Exemple : Il est monté sur la table pour réparer
la lampe.
Il est sûr d’avoir réparé la lampe hier.
Liste des prépositions importantes
Les tableaux suivants présentent les prépositions les plus
employées.
Les prépositions temporelles
Préposition
Emploi
Exemple
À
avec les heures
à 8 heures
avec le printemps
au printemps
avec les siècles
au XXème siècle
avec la durée précise de ... à ...
de 8 heures à 9 heures
Après
après une donnée temporelle / chose précise
après 8 heures
après le cours
Avant
avant une donnée temporelle /une chose précise
avant 8 heures
avant le cours
Dans
avec une durée précise
dans une heure
De
avec la durée précise de ... à ...
de 8 heures à 9 heures
du lundi au jeudi
Depuis
depuis une donnée temporelle précise
depuis 1980
depuis 2 ans
Dès
dès une donnée temporelle précise
dès 8 heures
dès lundi
En
avec les mois
en février
avec les saisons, excepté le printemps
en été, en automne, en hiver
avec les années
en 2008
Jusque
jusqu’à une donnée temporelle précise
jusqu’en février
pendant
pour exprimer la durée
pendant les vacances
pendant trois jours
Les prépositions spatiales
Préposition
Emploi
Exemple
À
avec les bâtiments
à la bibliothèque, au cinéma
avec les villes
à Paris
avec les noms de pays masculins
au Pérou, aux Etats-Unis
à côté
à côté de quelque chose
Jeanne est à côté de la voiture.
à droite
à droite de quelque chose
à droite de la voiture
à gauche
à gauche de quelque chose
à gauche de la voiture
au-delà
au-delà de quelque chose
au-delà des montagnes
au-dessous
au-dessous de quelque chose
au-dessous de la voiture
au-dessus
au-dessus de quelque chose
au-dessus de la voiture
à travers
à travers quelque chose
à travers la porte
à travers la France
Chez
chez une personne
chez Christophe
chez un commerçant
chez le coiffeur, chez le fleuriste
Contre
contre quelque chose
contre la voiture
Dans
avec les pièces, les bâtiments, les rues, les villes et les
pays
dans la ville
avec les livres, les journaux
dans le livre
avec les moyens de transport
dans le train
avec le monde
dans le monde
De
la provenance
Je viens de Paris.
derrière
derrière quelque chose
derrière la maison
En
avec les noms de pays féminins
en France, en Suisse
en dehors
en-dehors de quelque chose
en-dehors de la maison
en face
en face de quelque chose/quelqu’un
Il habite en face de chez moi.
Hors
hors de quelque chose
Il habite hors de la ville.
Loin
loin de quelque chose/quelqu’un
J’habite loin de la gare.
Par
sens proche de à travers ou en empruntant
regarder par la fenêtre
Près
près de quelque chose/quelqu’un
J’habite près de la gare.
Sous
sous quelque chose
sous la table
Sur
sur quelque chose
sur la tête
sur quelque chose
sur la table
Vers
sens proche de en direction de
Va vers le nord!
sens proche de à proximité de
Versailles se trouve vers Paris.
Autres prépositions importantes
Préposition
Emploi
Exemple
À
avec certains ingrédients et certaines machines
le gâteau au chocolat, la machine à laver
voyager à pied ou à vélo
aller à pied, à vélo
Avec
avec quelqu’un/quelque chose
avec son chien, avec Jean
pour exprimer la manière
avec joie
Contre
contraire de pour
être contre une idée
d’après
selon, en référence à
d’après le journal
De
pour exprimer l’appartenance
une page du livre
créateur (auteur, artiste)
un livre de Victor Hugo
pour exprimer la provenance
un cadeau de Jeanne
En
avec des matières ou matériaux
un pull en coton
avec les moyens de transports, excepté le vélo
en voiture, en train, en avion
Entre
entre deux ou plusieurs personnes ou choses
entre les arbres, entre toi et moi
excepté/sauf
à l’exception de
Tous sont venus excepté/sauf Julien.
grâce à
avec l’aide de
Grâce à Emilie/mon ordinateur, j'ai terminé plus vite.
malgré
surmonter un obstacle
malgré le mauvais temps
Par
avec un moyen (de communication par exemple)
par mail
introduit le complément d’agent à la voix passive
La voiture est lavée par le garçon.
pour exprimer un découpage, une répartition
trois fois par semaine
Parmi
appartenance à un groupe
la plus grande parmi les filles
Pour
pour exprimer une raison
être arrêté pour vol
dans le but de
pour le travail
introduit le destinataire
un cadeau pour mon père
contraire de contre
être pour une idée
Sans
sans quelqu’un / quelque chose
sans ma valise
sans mon frère
Selon
cela dépend de
selon les possibilités
d’après, en référence à
selon le journal
La conjunction
Les conjonctions de coordination, de subordination et les
locutions conjonctives permettent de relier deux propositions
indépendantes ou bien une proposition principale et
une proposition subordonnée. L’ordre des mots ne varie pas, on
ajoute simplement la conjonction.
Les conjonctions de coordination
Les conjonctions de coordination sont car, donc,
et, mais, ni, or, ou. Elles permettent de relier deux
propositions indépendantes.
Exemple : Christine est en vacances mais son mari
est resté à la maison.
Il y a un moyen mnémotechnique pour retenir les conjonctions de
coordination plus facilement: la phrase Mais où est donc
Ornicar ? pour mais, ou, et, donc, or, ni, car.
Cette phrase est bien utile, mais fais attention à ne pas confondre
la conjonction de coordination ou avec
l’adverbe de lieu ou le pronom relatif où et la
conjonction de coordination et avec
le verbe être conjugué au présent est. Tu
trouveras plus d’informations dans notresection consacrée
aux mots à ne pas confondre.
Aperçu général des conjonctions de coordination
Conjonction de coordination
Exemple
Car
Les magasins sont fermés car aujourd’hui est un jour
férié.
Donc
Le programme informatique ne fonctionnait pas parfaitement,
j’ai donc appelé le service client.
Et
Nous avons invité Romain et Denise au restaurant.
Mais
Ce professeur est intéressant mais il ne parle pas
assez fort.
Ni
Kévin n’aime ni les haricots, ni les
épinards.
Or
Mon patron a essayé de m’appeler cinq fois, or je lui
ai bien spécifié que je ne serais pas joignable ce week-end.
Ou
Nous pouvons tourner à gauche ou continuer tout
droit.
Les conjonctions de subordination et les locutions
conjonctives
Les conjonctions de subordination et les locutions conjonctives
permettent de lier une proposition subordonnéecirconstancielle
à une proposition principale qu’elle complète.
· Il y a de nombreuses conjonctions de
subordination, par exemple : que, comme, lorsque,
quand, quoique, si, puisque.
Exemple : Elle veut voir le coucher de soleil, c’est
pourquoi elle est sur la plage.
· Parmi les locutions conjonctives, on trouve afin
que, parce que, avant que, bien que, dès que, pour que.
Exemple : Elle passe ses vacances au bord de la mer du
Nord parce qu’elle aime la mer.
Aperçu général des conjonctions de subordination et locutions
conjonctives
Fonction grammaticale
Conjonctions de subordination
Indicatif ou subjonctif
Exemples
complément d’objet direct(subordonnéecomplétive)
· que
· Indicatif dans la plupart des cas
· Subjonctif :- avec une négation- avec les verbes qui
expriment une possibilité, un doute, un vœu, un sentiment, un
regret etc...
· Je sais qu’elle aime la mer.
· Elle ne veut pas que nous partions.
· C'est dommage que les vacances soient si
courtes.
complément circonstanciel de
but(subordonnéecirconstancielle)
· afin que
· pour que
· de sorte que
· de façon à ce que
· de manière à ce que
· de peur que… (ne)
· de crainte que… (ne)
· Subjonctif
· Elle met de la crème pour que le coup de soleil
guérisse.
· Christine plante son parasol dans le sable de manière à
ce qu’il ne s’envole pas.
complément circonstanciel de
cause(subordonnéecirconstancielle)
· puisque
· parce que
· comme
· vu que
· étant donné que
· du fait que
· du moment que
· d’autant que
· Indicatif
· Christine aime la mer parce que l’air est
agréable.
· Elle est heureuse du moment qu’il y a du soleil.
complément circonstanciel de
concession(subordonnéecirconstancielle)
· même si
· quoique
· bien que
· Indicatif après même si
· Subjonctif après quoique, bien que
· Elle nage très vite quoiqu’elle ait mal à la jambe.
complément circonstanciel de
condition(subordonnéecirconstancielle)
· si
· dans la mesure où
· à condition que
· pourvu que
· au cas où
· Indicatif après si et dans la mesure où
· Subjonctif après à condition que et pourvu
que
· Conditionnel après au cas où
· Elle n’aurait pas eu de coup de soleil si elle avait
pensé à mettre de la crème.
· Christine ira se baigner à condition que la mer ne
soit pas trop froide.
complément circonstanciel de
conséquence(subordonnéecirconstancielle)
· si bien que
· de sorte que
· de façon que
· au point que
· si/tant/tellement… que
· assez/trop… pour que
· Indicatif dans la plupart des cas
· Subjonctif après assez/trop… pour que
· Christine a nagé pendant des heures, si bien qu’elle est
maintenant fatiguée.
· Elle a assez de crème solaire pour que les enfants
des voisins puissent aussi en utiliser.
·
complément circonstanciel de
temps(subordonnéecirconstancielle)
· avant que
· jusqu’à ce que
· lorsque
· quand
· aussitôt que
· sitôt que
· dès que
· après que
· pendant que
· tant que
· Subjonctif pour l’antériorité (l’action de la proposition
principale s’est déroulée avant celle de la subordonnée)
· Indicatif pour la simultanéité et la postériorité (l’action de
la proposition principale se déroule en même temps ou
après celle de la subordonnée)
· Elle dit au revoir à la plage avant que nous
prenions le train.
· Dès qu’elle voit un coquillage, elle le met dans sa poche.
complément circonstanciel
d’opposition(subordonnéecirconstancielle)
· alors que
· tandis que
· sans que
· Subjonctif
· Alors que s’emploie avec l’indicatif
· Christine est en vacances tandis que Michel
travaille.
Info
Tu trouveras plus d’informations sur l’emploi des différentes
conjonctions et sur la structure de la phrase en français dans les
chapitres dédiés aux phrases complexes, aux propositions
circonstancielles et aux propositions complétives.
L’article
Les noms sont presque toujours accompagnés
d’un article ou d’un autre déterminant. Celui-ci
indique le genre du nom (masculin ou féminin) et
le nombre (singulier ou pluriel). Il y a des
articles définis (le, la, les) et des articles indéfinis (un, une,
des).
L’article indéfini
La forme de l’article indéfini est un au
masculin singulier et une au féminin singulier.
Il existe aussi un article
indéfini pluriel : des (cette forme reste la
même pour le masculin et le féminin).L’article indéfini est
employé :
· lorsqu’on parle d’une chose ou d’une personne
indéterminée.
Exemple : Léna est une copine de Lara. (une parmi
plusieurs)
· lorsqu’on fait mention de quelque chose pour la première fois
dans un texte (valeur introductive).
Exemple : Léna a acheté une glace.
Info
Si le nom est précédé d’un adjectif, l’article indéfini
pluriel des devient de.
Exemple : Léna et Lara ont
acheté de bonnes glaces.
L’article défini
La forme de l’article défini est le au
masculin singulier, la au féminin singulier
(l’ lorsque le mot qui suit commence par une voyelle)
et les au pluriel (féminin et masculin).
L’article défini est employé :
· lorsqu’on désigne une chose ou une personne en
particulier.
Exemple : Léna est la copine de François.
· lorsqu’on se réfère à une personne ou une chose déjà
identifiée ou bien lorsqu’on opère une généralisation.
Exemple : Elle éteint la lumière.
· après aimer, adorer, préférer, détester
Exemple : Elle adore les chevaux.
Article et prépositions
L’article défini et la préposition qui le précède
se contractent et ne forment plus qu’un seul mot :
Préposition
Préposition + article
Exemple
à
à + le = au
la glace au chocolat
à
à + les = aux
fais attention aux enfants
de
de + le = du
parler du jeu
De
de + les = des
c’est la table des enfants
L’article partitif
Lorsqu’on parle d’une quantité indéterminée prélevée sur un
tout, on utilise l’article
partitif du (masculin), de la (féminin). Il n’y
a pas de pluriel.
L’article partitif est employé, entre autres, pour
désigner :
· des choses non quantifiables, qu’on ne peut pas compter.
Exemple : Il faut acheter de l'eau
et du café.
· différents sports (avec faire) et instruments de
musique.
Exemples : Il fait du foot.Il joue de
la flûte.
Absence d’article
L’article est omis dans les cas suivants:
· les noms de villes
Exemple : Ils habitent à Paris.
· les jours de la semaine
Exemple : Nous l’avons vu lundi.
· les mois
Exemple : Je suis né en juillet.
· les constructions du type en + moyen de
transport
Exemple : As-tu voyagé en train ou
en voiture ?
· les métiers dans un contexte général
Exemple : Elle est laborantine.mais pour désigner une
personne concrète : Je connais la laborantine.une
particularité : C’est une bonne laborantine.
· les religions
Exemple : Il est catholique.mais pour désigner une
personne concrète : C’est le catholique qui va tous
les jours à l'église.une particularité : C’est un bon
catholique.
Si l’article partitif est de mise, on
utilise de sans article dans les cas suivants :
· avec les données quantitatives, à l’exception de bien, la
plupart, une partie, la majorité et la moitié
Exemple : J’ai bu beaucoup de café.
· après la négation
Exemple : Il n’a plus d'eau dans son verre.
D’autre part, certains verbes et certaines expressions
construits avec de entraînent l’omission de
l’article.
Exemples : J’ai besoin d’argent. J’ai envie
de fraises.
Le verbe
Avoir être
Formation
Présent
Imparfait
Passé simple
Futur simple
j'
ai
avais
eus
aurai
tu
as
avais
eus
auras
il
a
avait
eut
aura
nous
avons
avions
eûmes
aurons
vous
avez
aviez
eûtes
aurez
ils
ont
avaient
eurent
auront
Présent
Imparfait
Passé simple
Futur simple
je/j'
suis
étais
fus
serai
tu
es
étais
fus
seras
il
est
était
fut
sera
nous
sommes
étions
fûmes
serons
vous
êtes
étiez
fûtes
serez
ils
sont
étaient
furent
seront
L’infinitif est un mode impersonnel employé avec certains
mots ou certaines tournures de phrase.
Mots et constructions verbales suivis de l’infinitif
L’infinitif est un mode impersonnel employé après certains
mots et certaines constructions verbales. En tant que complément
d’un verbe, il peut être utilisé avec les
prépositions à et de ou avoir la fonction
de complément d’objet direct.
Exemples : avoir l'intention + de → J'ai l'intention
d'apprendre à jouer au tennis.
vouloir → Je veux acheter une bonne raquette.
L’infinitif peut se rapporter au sujet ou au
complément d’objet. Il peut aussi être complément d’une tournure
impersonnelle. Les listes suivantes présentent les mots et les
tournures verbales les plus usités qui demandent l’infinitif.
L’infinitif se rapporte au sujetVerbes de perception
apercevoir, contempler, deviner, discerner, distinguer, écouter, éprouver, entendre, observer, regarder, ressentir, sentir, voir
Exemples : J'entends les joueurs courir.
J'ai vu hier des professionnels jouer, c'était
impressionnant.
Autres verbes
affirmer, apprendre à, croire, décider
de, devoir, espérer, essayer de, hésiter
à, menacer de, oser, oublier
de, pouvoir, préférer, projeter de, promettre
de, proposer à qn de, savoir, tendre
à, vouloir
Exemple : Elle espère pouvoir bientôt jouer
comme une professionnelle.
Verbes pronominaux
s'appliquer à, s'apprêter à, s'attendre à, se
déclarer prêt à, se décider à, s'efforcer de, se
permettre de, se préparer à, se souvenir de, se
réjouir de
Exemple :
Je m'attends à progresser très vite.
Adjectifs et participes passés employés comme adjectifs
appliqué à, content de, décidé à, déçu
de, étonné de, réjoui de, soulagé de, triste
de
Exemples : La cliente
est décidée à jouer bientôt comme une
professionnelle.
Le vendeur est étonné d’entendre cela.
Constructions verbales
avoir l'espoir de, avoir l'intention de, avoir
tendance à, faire la promesse de, prendre la décision
de, voir la nécessité de
Exemples :
J'ai l'intention de jouer bientôt aussi bien
qu'une professionnelle.
Elle a tendance à être très ambitieuse.
Prépositions et locutions prépositionnelles
afin de/pour, au lieu de, avant de, sans
Exemples : Pour devenir si bons, les
professionnels se sont entraînés pendant des années.
L’infinitif se rapporte au complément d’objetVerbes avec
complément d’objet direct
aider qn à, amener qn à, convaincre qn
de, dissuader qn de, encourager qn à, forcer qn
à, inciter qn à, inviter qn à, persuader qn
de, prier qn de
Exemples : La cliente prie le
vendeur de la conseiller.
Le vendeur a convaincu la
cliente d’acheter une raquette pour débutant.
Verbes avec complément d’objet indirect
apprendre à qn à, conseiller à qn de, enseigner à qn
à, interdire à qn de, permettre à qn de, ordonner à
qn de, rappeller à qn de, recommander à qn de
Exemples : Un ami m’apprend à jouer au
tennis.
Le vendeur conseille à la
cliente d’acheter une raquette pour débutant.
L’infinitif se rapporte à une tournure impersonnelle
Les adjectifs suivants sont couramment employés à la forme
impersonnelle (avec ce, cela, il dans le sens
de on). Lorsque l’infinitif est complément de ces
adjectifs, il est introduit par la préposition à. On
utilise la préposition de quand l’infinitif est lui-même
suivi d’un complément.
absurde de, compliqué de/à, courageux
de, désagréable de, difficile de/à, égoïste
de, équitable de, facile de/à, impossible
de/à, intelligent de, malpoli de, triste de/à
Exemples : C’est impossible à accomplir.
Il est presque impossible de jouer comme un
pro.
Le gérondif, le participe présent et le participe
passé sont souvent employés dans la langue française. On
utilise le gérondif principalement à l’oral tandis que
le participe présent est essentiellement réservé à
l’écrit. Le participe passé sert à former
les temps composés et il peut aussi être employé
comme adjectif.
EmploiLe gérondif
Le gérondif est employé pour :
· indiquer la simultanéité de deux actions réalisées par le
même sujet.
Exemple : En jouant, Max a marqué un but.
· exprimer une condition.
Exemple : En s’entraînant bien, son équipe gagnera
aussi le prochain match.
· exprimer la manière.
Exemple : Il est rentré à la maison en chantant.
· exprimer une opposition (le gérondif est alors obligatoirement
précédé de tout qui a la valeur de même).
Exemple : Il a marqué un but tout en
courant très peu pendant le jeu.
Le participe présent
Le participe présent est employé :
· comme verbe. Il complète un nom ou un pronom et
peut avoir la valeur d’une subordonnée relative ou
circonstancielle.
Exemple : Max ayant le ballon devant lui court
vers l’autre bout du terrain.
· dans une subordonnée participiale. Le participe a son
propre sujet.
Exemple : Le temps n’étant pas trop mauvais, Max a pu
jouer au foot.
· comme adjectif. Il s’accorde alors en genre et
en nombre avec le nom qu’il complète.
Exemples : un match passionnantune
équipe surprenante
Le participe passé
Le participe passé est employé :
· pour former les temps composés (avec
l’auxiliaire avoir ou être).
Temps / Mode
Exemple
Passé composé
Max a marqué un but.
Plus-que-parfait
Max avait marqué un but.
Futur antérieur
Max aura marqué un but.
Passif
Un but est marqué par Max.
Conditionnel passé
Max aurait marqué un but.
Subjonctif passé
Que Max ait marqué un but.
· comme adjectif.
Exemple : L'équipe a gagné grâce au
but marqué par Max.
Le participe composé
Le participe composé permet d’exprimer l’antériorité de l’action
par rapport au verbe principal.
Exemple : Ayant joué le samedi, il se reposa le
dimanche.
À la voix passive, le participe composé permet de souligner le
fait que l’action est accomplie.
Exemple : Les paris étant faits, tous sont
curieux.
Étant donné que le participe passé exprime aussi l’antériorité,
il est parfois possible d’employer soit celui-ci, soit le participe
composé. Dans certains cas, on ne peut employer que le participe
composé :
· avec les verbes intransitifs (sans complément d’objet
direct) dont le participe composé se construit avec avoir, à
la voix active.
Exemple : Ayant applaudi, le public sortit du stade.
· avec aller.
Exemple : Étant allée au stade en avance, sa famille
eut des places au premier rang.
Formation
Le gérondif
Pour former le gérondif, on
utilise en + participe présent.
Exemples : aimer – en aimant
finir – en finissant
dormir – en dormant
vendre – en vendant
Le participe présent
Pour former le participe présent, on prend le radical
du verbe à la 1re personne du pluriel au
présent puis on remplace la
terminaison ons par ant.
Exemple : aimer – nous aimons – aimant
finir – nous finissons – finissant
dormir – nous dormons – dormant
vendre – nous vendons – vendant
Attention
Trois verbes ont une forme irrégulière au participe
présent :
avoir – ayant
être – étant
savoir – sachant
Le participe passé
Le participe passé des verbes réguliers en -er/-ir/-re est
simple à construire :
· Infinitif en -er – Participe en -é
Exemple : aimer – aimé
· Infinitif en -ir – Participe en -i
Exemple : finir – fini
· Infinitif en -re - Participe en -u
Exemple : vendre - vendu
Les formes du participe passé des verbes irréguliers peuvent
être apprises par coeur et contrôlées dans la liste des verbes
irréguliers.
Accord du participe passé
Le participe passé s’accorde dans certains cas
en genre et en nombre :
· dans le cas des verbes qui construisent leur passé composé
avec l’auxiliaire être. Le participe passé s’accorde
alors en genre et en nombre avec le sujet de la
phrase.
Exemples : La balle s’est envolée.Les balles se
sont envolées.
· dans le cas des verbes qui construisent leur passé composé
avec l’auxiliaire avoir, lorsque le complément d’objet
direct(COD) est placé avant le verbe. Le participe passé s’accorde
alors en genre et en nombre avec ce complément d’objet direct.
Trois cas sont possibles : le COD peut-être un pronom
personnel (me, te, le, la, nous, vous, les), le pronom
relatifque ou un nom placé devant le verbe (dans les
interrogations et exclamations).dans le cas des verbes pronominaux
- qui construisent toujours leur passé composé avec
l’auxiliaire être - lorsque le sujet et le complément
d’objet direct (le pronom) sont identiques. Le participe passé
s’accorde en général avec le sujet/le pronom complément d’objet
direct.
Exemple : Nous nous sommes levés trop tard.
Mais il ne s’accorde pas lorsque le verbe est suivi d’un
COD.
Exemple : Elle s’est lavé les mains. (Elle s’est
lavé quoi ? → les mains)
→ mais elle s’est lavée.
Attention : Le participe passé ne s’accorde jamais avec
le complément d’objet indirect (COI).
Exemple : Marie et Laurent se sont téléphoné.
(téléphoner à)
→ se = complément d’objet indirect
Les participes passés des verbes suivants ne s’accordent donc
jamais : se téléphoner, se parler, se mentir, se plaire
(complaire/déplaire), se sourire, se rire, se nuire, se succéder,
se suffire, se ressembler, s’en vouloir.
En cas de doute, on peut utiliser une petite astuce pour savoir
si le verbe admet ou non un COI : Il suffit de transformer la
phrase en remplaçant le pronom réfléchi par le
complément, comme indiqué ci-dessous.
Exemple : Elles se sont souri → Elles ont souri à
qui ? = à elles-mêmes
Le à indique qu’il s’agit d’un COI : il ne faut
donc pas accorder le verbe
Exemples : Max a marqué un but. → Max l'a
marqué.Max a marqué deux buts. → Max les a
marqués.
Singulier
Pluriel
Masculin
Participe passé
Participe passé + s
Féminin
Participe passé + e
Participe passé + es
Le participe composé
Pour former le participe composé, on utilise
l’auxiliaire avoir ou être au participe présent
+ participe passé.
· ayant + participe passé pour les verbes à la voix
active dont le passé composé est construit avec avoir.
Exemple : jouer → passé composé :
il a joué → participe
composé : ayant joué
· étant + participe passé pour la voix passive ou pour
les verbes dont le passé composé est construit avec être.
Exemple : s’entraîner → passé composé : il
s’est entraîné → participe composé :
s’étant entraîné
Le participe passé des formes construites
avec étant s’accorde en genre et en nombre avec le sujet.
Si le participe composé avec étant se trouve dans une
proposition sans sujet, cela veut dire qu’il complète le verbe
principal. Le participe passé s’accorde donc en genre et en nombre
avec celui-ci.
Exemple : S’étant bien entraîné, il gagna le
match.mais : S’étant bien entraînée, elle gagna le
match.
Info
Avec le participe composé employé à la voix passive,
l’auxiliaire être est fréquemment omis. Seul le participe
passé reste présent dans la phrase.
Exemple : Étant encouragé par ses amis, il avait
confiance en lui.similaire à → Encouragé par ses amis, il
avait confiance en lui.
Le passif, ou voix passive, permet de mettre en valeur une
action, le résultat de celle-ci, un état ou un événement. Il
présente le même fait que la forme active mais d’un point de vue
différent. La voix passive est employée pour attirer l’attention
sur le fait lui-même. L’agent de l’action n’est pas toujours
mentionné.
Le complément d’agent, toujours introduit
par par ou de, permet dans certaines situations
de mentionner l’agent de l’action.
Emploi
La voix active est employée pour mettre
le sujet du verbe en valeur.
Exemple :
L’ambulance conduit le blessé à l’hôpital.
La voix passive est employée pour mettre en valeur le
fait lui-même. L’agent de l’action n’est pas toujours
mentionné.
Exemple :
Le blessé est conduit (par l’ambulance) à
l’hôpital.
Le passif
Formation
Pour conjuguer un verbe au passif, on utilise
l’auxiliaire être + participe passé. Le participe passé
s’accorde en genre et en nombre avec
le sujet du verbe au passif. Le passage de la voix active
à la voix passive entraîne certaines modifications :
· Le complément d’objet direct à l’actif devient
sujet de la phrase au passif
· Le sujet disparaît ou est transformé en complément d’agent
introduit par par
Actif
passif
La voiture renverse un homme.
Un homme est renversé par une voiture.
Les passants appellent l’ambulance.
L’ambulance est appelée par les passants.
La police recueille les témoignages.
Les témoignages sont recueillis par la police.
Les verbes pronominaux, dont il existe plusieurs catégories,
sont des verbes qui se construisent avec un pronom
réfléchi(me, te, se, nous, vous) de la même personne que
le sujet. Ce pronom se place toujours avant
le verbe.
Les verbes pronominaux sont des verbes précédés d’un pronom
réfléchi de la même personne que le sujet. Certains
verbes sont uniquement pronominaux, tels que se
baigner, s’écrier, s’en
aller, s’enfuir, s’évanouir, s’envoler, se fier
à quelqu’un, se méfier de quelqu’un, etc.
De nombreux verbes existent aux deux formes, non pronominales et
pronominales. La forme pronominale nuance ou change le sens
du verbe simple. Il y a ainsi :
· des verbes pronominaux de sens réfléchi (se lever,
s’inscrire, se coiffer, …)
· des verbes pronominaux de sens réciproque (se parler, se
téléphoner, se rencontrer, …)
· des verbes pronominaux de sens passif (se prononcer,
se préparer, …)
· des verbes qui ont un sens différent à la forme
pronominale (passer/se passer, trouver/se trouver, …)
Formation
· On conjugue le verbe en ajoutant un pronom
réfléchi de la même personne que le sujet. Le pronom
réfléchi se place toujours entre le pronom
personnel (sujet) et le verbe.
Exemple :
Je me suis promené en ville.
· Lorsque la première lettre du verbe est une voyelle, il y
a élision des pronoms
réfléchis me/te/se (le e s’efface et est
remplacé par une apostrophe).
Exemple :
Tu t’es promené en ville.
· S’il y a négation, le ne se place devant le pronom
réfléchi et la seconde partie de la négation derrière le verbe
conjugué, entre l’auxiliaire et le participe passé dans le cas
d’un temps composé.
Exemple :
Je ne me suis pas promené en ville.
Les pronoms réfléchis
Pronoms personnels
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Pronoms réfléchis
me
te
se
nous
vous
se
Exemple pour toutes les personnes du présent
Personne
Exemple
1re personne du singulier
je me lave
2e personne du singulier
tu te laves
3e personne du singulier
il se lave
1re personne du pluriel
nous nous lavons
2e personne du pluriel
vous vous lavez
3e personne du pluriel
ils se lavent
Exemple pour la 1re personne de tous les temps
Temps
Exemple
Présent
je me lave
Passé composé
je me suis lavé
Imparfait
je me lavais
Plus-que-parfait
je m'étais lavé
Futur composé
je vais me laver
Futur simple
je me laverai
Accord du participe passé
Les verbes pronominaux construisent toujours leur passé composé
avec l’auxiliaire être.
Le participe passé s’accorde en général avec le sujet.
Exemple :
Nous nous sommes levés très tôt.
Mais il ne s’accorde pas lorsque le verbe est suivi d’un
COD.
Exemple :
Elle s’est lavé les mains. (Elle s’est lavé quoi ? →
les mains)
→ mais elle s’est lavée.
Attention : Le participe passé ne s’accorde jamais avec
le complément d’objet indirect (COI).
Exemple :
Marie et Laurent se sont téléphoné.
→ se = complément d’objet indirect (téléphoner à
qui ?)
Les participes passés des verbes suivants ne s’accordent donc
jamais : se téléphoner, se parler, se mentir, se plaire
(complaire/déplaire), se sourire, se rire, se nuire, se succéder,
se suffire, se ressembler, s’en vouloir.
En cas de doute, on peut utiliser une petite astuce pour savoir
si le verbe admet ou non un COI : Il suffit de transformer la
phrase en remplaçant le pronom réfléchi par le complément, comme
indiqué ci-dessous.
Exemple :
Elles se sont souri → Elles ont souri à qui ? = à
elles-mêmes
Le à indique qu’il s’agit d’un COI : il ne faut
donc pas accorder le verbe
se rendre compte
Le participe passé de la locution verbale se rendre
compte ne s’accorde pas avec le sujet car le
mot compte est considéré comme COD du verbe (se
rendre quoi ? → compte).
Exemple :
Elle s’est rendu compte de son erreur.
Le passif, ou voix passive, permet de mettre en valeur une
action, le résultat de celle-ci, un état ou un événement. Il
présente le même fait que la forme active mais d’un point de vue
différent. La voix passive est employée pour attirer l’attention
sur le fait lui-même. L’agent de l’action n’est pas toujours
mentionné.
Le complément d’agent, toujours introduit
par par ou de, permet dans certaines situations
de mentionner l’agent de l’action.
Grâce à nos explications simples et claires accompagnées de
nombreux exemples, tu apprendras tout ce qu’il faut savoir sur la
règle de formation et l’emploi du passif en français et
tu pourras tester tes nouvelles connaissances avec nos
exercices.
Exemple
Un homme a été renversé par une voiture.
L’ambulance a été appeléepar des passants.
Le blessé est conduit à l’hôpital.
Les témoignages ont été recueillis par la police.
ANNONCE
Emploi
La voix active est employée pour mettre
le sujet du verbe en valeur.
Exemple :
L’ambulance conduit le blessé à l’hôpital.
La voix passive est employée pour mettre en valeur le
fait lui-même. L’agent de l’action n’est pas toujours
mentionné.
Exemple :
Le blessé est conduit (par l’ambulance) à
l’hôpital.
Formation
Pour conjuguer un verbe au passif, on utilise
l’auxiliaire être + participe passé. Le participe passé
s’accorde en genre et en nombre avec
le sujet du verbe au passif. Le passage de la voix active
à la voix passive entraîne certaines modifications :
· Le complément d’objet direct à l’actif devient
sujet de la phrase au passif
· Le sujet disparaît ou est transformé en complément d’agent
introduit par par
Actif
passif
La voiture renverse un homme.
Un homme est renversé par une voiture.
Les passants appellent l’ambulance.
L’ambulance est appelée par les passants.
La police recueille les témoignages.
Les témoignages sont recueillis par la police.
Les verbes à la voix passive peuvent se conjuguer à tous
les temps.
Exemples :
Imparfait – Un homme était renversé par une voiture.
Futur – Un homme sera renversé par une voiture.
Passé composé – Un homme a été renversé par une
voiture.
Subjonctif – Il est terrible qu'un homme soit renversé par
une voiture.
Par et de
L’agent de l’action peut être introduit par
la préposition par.
Exemple :
Un homme a été renversé par une voiture.
Avec certains verbes de description et de sentiment, l’agent est
introduit par la préposition de.
Voici quelques exemples de verbes construits
avec de : accablé de, aimé de, bordé
de, connu de, craint de, décoré de, detesté
de, entouré de, estimé de, étonné de, frappé
de, haï de, ignoré de, oublié de, respecté
de, surpris de.
Exemple :
Le conducteur de la voiture est connu de la
police.
Info
Si le sujet de la phrase active est on, il n’y aura pas de
complément d’agent à la voix passive.
Exemple :
On a volé des diamants chez le bijoutier.
→ Des diamants ont été volés chez le bijoutier.
Autres moyens d’exprimer le passif
Il est possible de remplacer la forme passive par la forme
pronominale à la voix active. On peut aussi employer le pronom
indéfini on (sujet) à la voix active.
Exemples :
On conduit le blessé à l'hôpital.
Le journal racontant les
faits se vendra bien.
L’impératif
est un mode utilisé pour donner un ordre ou un conseil à une ou
plusieurs personne(s). L’impératif ne se conjugue qu’aux
personnes suivantes : les 2es personnes
du singulier et du pluriel (tu, vous) et
la 1re personne du pluriel (nous).
Apprends les règles d’usage et de conjugaison de
l’impératif français grâce à nos explications simples et
claires accompagnées d’exemples et teste tes nouvelles
connaissances avec nos exercices !
Exemple
Passager : Arrêtez !
Chauffeur : Montez !
Passager : Conduisez-moi à la gare !
Chauffeur : Mettez votre ceinture, s’il vous
plaît !
Passager : Allons-y !
ANNONCE
Emploi
L’impératif est un mode utilisé pour donner un ordre à
quelqu’un ou à plusieurs personnes.
Exemples :
Arrêtez !
Montez !
Conduisez-moi à la gare !
La personne qui donne l’ordre s’inclut parfois elle-même dans
son énoncé. On emploie alors la 1re personne
du pluriel.
Exemple :
Allons-y !
Formation2e personne du singulier (tu)
Pour former la 2e personne du singulier à
l’impératif on utilise la 1re personne du singulier à
l’indicatif présent et on supprime le pronom
personnel sujet.
La terminaison des verbes en -er est donc e, les
autres verbes se terminent en s. (Pour les verbes irréguliers
voir la listedans la section « les temps »)
Exemples :
parler – Parle !
finir – Finis !
vendre – Vends !
1re personne du pluriel (nous)
Cette forme est la même que celle de l’indicatif présent, seul
le pronom personnel sujet disparaît. Les verbes en -er et
en -re ainsi que les verbes irréguliers se terminent donc
par ons, les verbes en -ir du deuxième groupe
en issons.
Exemples :
parler – Parlons !
finir – Finissons !
vendre – Vendons !
2e personne du pluriel (vous)
Cette forme est la même que celle de l’indicatif présent, seul
le pronom personnel sujet disparaît. Les verbes en -er et
en -re ainsi que les verbes irréguliers se terminent donc
par ez, les verbes en -ir du deuxième groupe
en issez.
Exemples :
parler – Parlez !
finir – Finissez !
vendre – Vendez !
L’impératif est aussi utilisé dans les formules de
politesse.
Exemples :
Attendez, madame.
Veuillez vous asseoir.
Les verbes pronominaux
À l’impératif positif le verbe pronominal
vient en premier, suivi du pronom réfléchi représentant
(les deux sont liés par un trait d’union). À l’impératif négatif
(défense) on utilise normalement le pronom réfléchi. (Voir les
pronoms réfléchis).
Exemples :
Lève-toi !/Ne te lève pas !
Levons-nous !/Ne nous levons pas !
Remarques
Certains verbes ont un impératif irrégulier.
Infinitif
Impératif
Aller
va, allons, al
